|
|
Bezittelijk voornaamwoord en possessief lidwoord
|
[ 5·5·10 ]
|
|
Bij namen van lichaamsdelen en kledingstukken (soms ook bij namen van
andere zelfstandigheden die (in een bepaalde situatie) geacht kunnen worden
nauw met de bezitter verbonden te zijn, zoals fiets,
pen, tas) wordt in de standaardtaal gewoonlijk
naar de 'bezitter' verwezen door middel van een bezittelijk voornaamwoord.
In
regionaal taalgebruik
(met name in het oosten van Nederland) komt in plaats van het bezittelijk
voornaamwoord vaak een bepaald lidwoord voor, dat in deze functie
'possessief lidwoord' genoemd wordt.
Vergelijk:
|
(1a)
|
Die jongen loopt altijd met zijn handen in zijn zak.
|
|
(1b)
|
Die jongen loopt altijd met de handen in de zak.
<regionaal>
|
|
(2a)
|
Ze heeft 'r haar geverfd.
|
|
(2b)
|
Ze heeft het haar geverfd.
<regionaal>
|
|
(3a)
|
De hond kwispelde met zijn staart.
|
|
(3b)
|
De hond kwispelde met de staart.
<regionaal>
|
|
(4a)
|
Het was zo glad, ik ben maar naast mijn fiets gaan lopen.
|
|
(4b)
|
Het was zo glad, ik ben maar naast de fiets gaan lopen.
<regionaal>
|
Om naar de bezitter te verwijzen kan regionaal in combinatie met het
lidwoord een wederkerend of persoonlijk voornaamwoord gebruikt worden in de
functie van bepaling van belang.
Vergelijk ((2a) is hier herhaald als (5a)):
|
(5a)
|
Ze heeft 'r haar geverfd.
|
|
(5b)
|
Ze heeft zich het haar geverfd.
<regionaal>
|
|
(6a)
|
Hij heeft met het broodmes in zijn vingers gesneden.
|
|
(6b)
|
Hij heeft zich met het broodmes in de vingers
gesneden.
<regionaal>
|
|
(7a)
|
De kapper heeft 'r haar geverfd.
|
|
(7b)
|
De kapper heeft 'r het haar geverfd.
<regionaal>
|
In de standaardtaal is het possessieve lidwoord (al dan niet gecombineerd
met een wederkerend of persoonlijk voornaamwoord) wel normaal als de zin
figuurlijke betekenis heeft of als het gaat om min of meer vaste
verbindingen. Het eerste is het geval in de volgende voorbeelden:
|
(8a)
|
Met die affaire heeft hij zich lelijk in de vingers
gesneden.
|
|
(8b)
|
Met die affaire heeft hij lelijk in z'n vingers gesneden.
<<twijfelachtig>>
|
|
(9a)
|
De economische crisis heeft dat bedrijf de das omgedaan.
|
|
(9b)
|
De economische crisis heeft dat bedrijf z'n das omgedaan.
<<uitgesloten>>
|
Als min of meer vaste uitdrukkingen zijn bijv. te beschouwen
iemand de hand kussen ('een handkus geven'),
iemand de hand drukken ('een hand geven'),
de ogen sluiten ('sterven'). Het gebruik van het bezittelijk
voornaamwoord is hier niet uitgesloten, maar het is minder gewoon en geeft
soms een andere nuance aan de zin. Een voorbeeld:
|
(10)
|
Het is nog een heer van de oude stempel: ik zag dat hij haar de
hand kuste.
|
In deze zin geeft de hand kussen aan dat het om een wat
verouderde vorm van etiquette gaat; ... dat hij haar hand
kuste zou dit niet uitdrukken.
Bij veel vaste uitdrukkingen is het gebruik van het bezittelijk
voornaamwoord echter geheel uitgesloten, bijv.:
|
(11a)
|
Ik heb hem de hand boven het hoofd gehouden.
|
|
(11b)
|
Ik heb mijn hand boven zijn hoofd gehouden. (
in dezelfde betekenis als (11a))
|
Ook in spreekwoorden komt vaak een possessief lidwoord voor, bijv.:
|
(12)
|
Met de hoed in de hand komt men door het ganse land.
|
In aansluiting bij de vorige twee alinea's kan nog vermeld worden dat het
gebruik van het possessieve lidwoord in de standaardtaal soms tot een hoger
stilistisch niveau behoort dan dat van het bezittelijk voornaamwoord, wat
in bepaalde situaties tot een duidelijke voorkeur voor het lidwoord kan
leiden. Zo zal men van iemand die pas overleden is, bijv. liever zeggen:
|
(13a)
|
Hij ligt al in de kist.
|
dan:
|
(13b)
|
Hij ligt al in zijn kist.
|
|
|
|
|