Weglating van (onderwerp en) gezegde
 
[ 27·5·3·3·ii·2 ]
 
Als het inleidende element een zinsdeel is en een vraagwoord is of er een bevat, dan kan - als uitzondering op de in geformuleerde regel - dat inleidende zinsdeel resteren. Het onderwerp en het werkwoordelijk gezegde moeten dan weggelaten worden. Is het inleidende zinsdeel het onderwerp, dan moet in elk geval het werkwoordelijk gezegde weggelaten worden. Voorbeelden:

(8) Niemand weet aan hoeveel vrouwen Fred een avondjapon verkocht heeft en aan hoeveel mannen (-) een pantalon (-).
(9) Niemand weet voor welke firma's buurman radio' s maakt en voor welke firma's (-) tv's (-).
(10) Het is niet duidelijk wie de Nederlandse jury omgekocht heeft en wie de Belgische jury (-).
(11) De inspecteur wil onderzoeken hoeveel jasjes hij gekocht heeft voor Luis en hoeveel ringen (-) (-) voor Maria.

In beknopte bijzinnen wordt de werkwoordelijke groep weggelaten, bijv.:

(12) Hij vroeg zich af wat vandaag te zullen koken en wat morgen (-).

Dit is ook mogelijk in beknopte bijzinnen zonder verbindingswoord, bijv.:

(13) Ze raadde me aan 's morgens een krant te lezen en 's avonds een gedicht (-).


 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina