Samentrekking bij werkwoordelijke aanvullingen binnen werkwoordgroepen
 
[ 27·4·4 ]
 
De regels van gelden ook voor combinaties waarvan de leden werkwoordelijke aanvullingen zijn bij een persoonsvorm van een groepsvormend werkwoord. De leden kunnen dan namelijk gemeenschappelijke werkwoorden bevatten, bijv.:

(1a) Hij zal morgen willen dansen en willen drinken.
(2a) Hij zal morgen willen dansen of moeten dansen.
(3a) Ze moet dus behalve gestolen hebben ook gelogen hebben.

Die gemeenschappelijke delen worden bij voorkeur weggelaten:

(1b) Hij zal morgen willen dansen en (-) drinken.
(2b) Hij zal morgen willen (-) of moeten dansen.
(3b) Ze moet dus behalve gestolen (-) ook gelogen hebben.

Het aantal samengetrokken werkwoorden is niet tot één beperkt, bijv.:

(4) Hij zal morgen liever willen gaan dansen dan (-) (-) drinken.

Het eerste element van een reeksvormer wordt nooit in de werkwoordelijke aanvulling geplaatst; het staat namelijk altijd vóór of achter de tweede pool van de zin: zie , [4][c].
     Samentrekking van de persoonsvorm wordt behandeld in .
 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina