|
|
Aard van de leden
|
[ 25·10·2·3·2 ]
|
a |
Wat de zinnen met voor-pv betreft worden alleen
mededelende zinnen verbonden die ten minste het onderwerp en de
persoonsvorm gemeenschappelijk hebben. Daarbij moet het eerste element van
de reeksvormer vlak achter de gemeenschappelijke delen en in ieder geval
vóór de tweede pool van de zin staan, en moeten de gemeenschappelijke delen
worden samengetrokken (vergelijk
, [4][c]). Vergelijk:
|
(1a)
|
Jan zal hetzij de rozen snoeien, hetzij (-) de
tulpen planten.
|
|
(1b)
|
Hetzij Jan zal de rozen snoeien, hetzij Jan zal de
tulpen planten.
<<uitgesloten>>
|
(verkeerde plaatsing eerste hetzij)
|
(1c)
|
Jan zal hetzij de rozen snoeien, hetzij Jan zal de
tulpen planten.
<<uitgesloten>>
|
(geen samentrekking)
|
|
b |
Bij de zinnen met achter-pv moeten twee types
onderscheiden worden.
|
·
In het eerste type heeft de reeksvormer uitsluitend nevenschikkende
functie. In dit geval kunnen er alleen zinnen met achter-pv verbonden
worden, als ze ten minste het inleidende woord en het onderwerp
gemeenschappelijk hebben. Het eerste element van de reeksvormer wordt
achter de gemeenschappelijke delen geplaatst, die in het tweede lid bij
voorkeur worden weggelaten (vergelijk
, [4][c]). Vergelijk:
|
(2a)
|
(Ik denk) dat Jan hetzij de rozen zal snoeien,
hetzij (-) de tulpen zal planten.
|
|
(2b)
|
(Ik denk) dat Jan hetzij de rozen zal snoeien,
hetzij dat Jan de tulpen zal planten.
<<twijfelachtig>>
|
(geen samentrekking)
|
(2c)
|
(Ik denk) hetzij dat Jan de rozen zal snoeien,
hetzij dat Jan de tulpen zal planten.
<<uitgesloten>>
|
(verkeerde plaatsing eerste hetzij)
·
In het tweede type heeft de reeksvormer zowel nevenschikkende als
onderschikkende functie. In nevenschikkingen van dit type heeft de
reeksvormer nevenschikkende functie ten opzichte van de verbonden zinnen
met achter-pv, terwijl de nevenschikking als geheel een bijwoordelijke
bepaling (dus ondergeschikt) is in een hoofdzin. Voorbeeld:
|
(3a)
|
Hetzij je hier blijft, hetzij je weggaat, (ik moet
mezelf toch zien te redden).
|
Na hetzij kan, na of moet in dit
geval dat gebruikt worden.
|
(3b)
|
Hetzij dat je hier blijft, hetzij dat je weggaat,
ik moet mezelf toch zien te redden.
|
|
(3c)
|
Hetzij (dat) je hier blijft, of dat je weggaat, ik
moet mezelf toch zien te redden.
|
In de gevallen waarin dat niet gebruikt wordt, vervult
hetzij dus zowel een onderschikkende als een nevenschikkende
functie. Die dubbele functie blijkt duidelijk bij vergelijking met de
volgende zin:
|
(4)
|
Of dat je hier blijft, of dat je weggaat, ik moet mezelf toch zien te
redden.
|
In beide leden van de nevenschikking in (4) kan
hetzij gebruikt worden als alternatief voor of
dat, de combinatie van een nevenschikkend en een onderschikkend
voegwoord. Dit type nevenschikking met hetzij vormt een
uitzondering op de regel dat de leden dezelfde waarde hebben als het
geheel (zie
).
In (3) is de nevenschikking met hetzij-hetzij
een bijwoordelijke bepaling met voorwaardelijk én toegevend karakter (zie
). Het toegevende betekenismoment hoeft echter niet aanwezig te zijn,
getuige een zin als:
|
(5)
|
Hetzij je eet, hetzij je drinkt, hetzij
je iets anders doet, doe alles ter ere van God.
|
Andere voorbeelden:
|
(6)
|
Je kunt de voorstelling komen bijwonen, hetzij dat je bij mij
logeert, hetzij dat je in een hotel gaat.
|
|
(7)
|
Hetzij Jan de rozen snoeit, of dat hij de tulpen
plant, of dat hij het pad harkt, hij doet alles met evenveel
zorg.
|
In tegenstelling tot het eerstgenoemde type, hoeven de nevengeschikte
zinnen met achter-pv hier niet het onderwerp gemeenschappelijk te hebben:
|
(8)
|
Hetzij Jan de rozen snoeit, hetzij Piet de tulpen
plant, er is altijd wel iemand bezig in de tuin.
|
|
|
|
|
|