Uitroepende zinnen van het type Vuil dat het er was!
 
[ 23·5·2·3 ]
 
Uitroepende zinnen van dit type bestaan uit een of meer taalelementen die we hier 'het voorstuk' noemen, gevolgd door een dat-zin (soms een als -zin; zie verderop). Het voorstuk bestaat meestal uit een adjectivische constituent, een naamwoordelijke constituent of een infinitief of voltooid deelwoord. In het laatste geval kunnen er ook nog taalelementen aanwezig zijn die als voorwerp of bepaling kunnen fungeren bij een gezegde waarvan deze werkwoordsvormen deel uitmaken.
     De meest beklemtoonde lettergreep van het voorstuk en alles wat er na die lettergreep komt (dus ook de hele dat -zin) worden op vrij hoge toon uitgesproken.
     Voorbeelden zijn:

(1a) Vuil dat het er was!
(2a) Griezelig dat ik het vond!
(3a) Een boeken dat hij heeft!
(4) Een lieve schat dat het is!
(5) Een mooie paarden dat die man heeft!
(6) Een zand dat er in de sla zit!
(7a) Schreeuwen dat hij deed!
(8) Moppen vertellen dat hij kan!
(9) Gelachen dat we hebben!
(10) Hard gelopen dat ze heeft!

Voor het gebruik van een in de naamwoordelijke constituent uit het voorstuk zie men .
     Een zin van dit type kan worden omgezet in een enkelvoudige zin met voor-pv met dezelfde betekenis: hetgeen in het voorstuk wordt aangeduid, is in hoge mate of in grote hoeveelheid aanwezig. Om die betekenis uit te drukken moet aan de enkelvoudige zin een taalelement worden toegevoegd, bijv. een bepaling van graad. Bij een dergelijke omzetting worden de elementen die in het voorstuk staan zinsdeel (of een stuk daarvan) in de enkelvoudige zin. Staat er in het voorstuk een infinitief, dan is de persoonsvorm in de dat -zin een vorm van doen, die bij omzetting verdwijnt, of een hulpwerkwoord dat met een infinitief gecombineerd kan worden.
     Passen we het bovenstaande toe op het type-voorbeeld (1a), dan kunnen we deze zin omzetten in:

(1b) Het was er erg vuil.

In deze laatste zin is vuil uit het voorstuk naamwoordelijk deel geworden, terwijl erg de hoge graad van het vuil-zijn aangeeft. Toegepast op de voorbeelden (3a) en (7a):

(3b) Hij heeft erg veel boeken.
(7b) Hij schreeuwde heel hard.

In plaats van dat komt in dit type zinnen ook als voor. Het gebruik van dit voegwoord (meestal in de vorm as) behoort tot informele taal . Een voorbeeld is:

(2b) Griezelig a(l)s ik het vond!   <informeel>


 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina