Keuzevragen
 
[ 23·3·3 ]
 
Een zin als:

(1) Wilt u koffie of thee?

is een ja/nee-vraag als koffie of thee een collectieve nevenschikking is, zoals in:

(2) (Er staan hier wel allerlei frisdranken, maar misschien wilt u liever iets warms drinken.) Koffie of thee, wilt u dat liever?

Is koffie of thee een distributieve nevenschikking en is de betekenis van (1) dus 'Wilt u kóffie of wilt u théé?', dan hebben we te maken met een keuzevraag, die naar de vorm niet van een ja/nee-vraag te onderscheiden is. De spreker verwacht dat de toegesprokene in zijn antwoord een keuze zal doen uit de aangeboden mogelijkheden. Andere voorbeelden:

(3) Ga je in de herfst- of in de kerstvakantie?
(4) Is deze Jo een man of een vrouw?

(Voor het onderscheid tussen distributieve en collectieve nevenschikkingen zie men .)
 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina