Inleiding
 
[ 21·5·1 ]
 
In zijn de zinsdelen uit het middenstuk in twee groepen verdeeld. De eerste groep vormen die zinsdelen waarvan de plaatsing in het middenstuk beschreven kan worden te vertrekken vanuit de eerste pool. Het gaat om elementen bij de plaatsing waarvan de informatieve geleding een belangrijke rol speelt. De tweede groep, die in deze paragraaf behandeld wordt, omvat die elementen die verplicht vlak vóór de tweede pool van de zin komen. Dat wil zeggen dat er tussen die (niet-werkwoordelijke) elementen en de (werkwoordelijke) elementen van de tweede pool zelf niets meer kan staan, zie bijv.:

(1a) Anneke |is| vanmorgen plotseling onwel |geworden.|
(1b) Anneke |is| vanmorgen onwel plotseling |geworden.|   <<uitgesloten>>
(2a) Je |kunt| daar helaas niet op |vertrouwen. |
(2b) Je |kunt| daar helaas op niet |vertrouwen.|   <<uitgesloten>>

Ook elementen uit de eerste groep die de neiging hebben zover mogelijk naar achteren in het middenstuk te komen, zoals onbepaalde naamwoordelijke constituenten als lijdend voorwerp of als onderwerp, of indirecte objecten in de vorm van een voorzetselconstituent (zie en volgende), of de zinsontkenning niet (zie voorbeeld (2) en zie verder ), staan dus toch nog vóór de elementen uit de tweede groep.
     In volgt een overzicht van de elementen die direct aan de tweede pool vooraf moeten gaan, in wordt de onderlinge volgorde besproken bij het voorkomen in de zin van twee van zulke elementen tegelijk.
 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina