In
zijn de zinsdelen uit het middenstuk in twee groepen verdeeld. De
eerste groep vormen die zinsdelen waarvan de plaatsing in het middenstuk
beschreven kan worden te vertrekken vanuit de eerste pool. Het gaat om
elementen bij de plaatsing waarvan de informatieve geleding een belangrijke
rol speelt. De tweede groep, die in deze paragraaf behandeld wordt, omvat
die elementen die verplicht vlak vóór de tweede pool van de zin komen. Dat
wil zeggen dat er tussen die (niet-werkwoordelijke) elementen en de
(werkwoordelijke) elementen van de tweede pool zelf niets meer kan staan,
zie bijv.:
Je |kunt| daar helaas op niet |vertrouwen.|
<<uitgesloten>>
Ook elementen uit de eerste groep die de neiging hebben zover mogelijk naar
achteren in het middenstuk te komen, zoals onbepaalde naamwoordelijke
constituenten als lijdend voorwerp of als onderwerp, of indirecte objecten
in de vorm van een voorzetselconstituent (zie
en volgende), of de zinsontkenning niet (zie voorbeeld
(2) en zie verder
), staan dus toch nog vóór de elementen uit de tweede groep.
In
volgt een overzicht van de elementen die direct aan de tweede pool
vooraf moeten gaan, in
wordt de onderlinge volgorde besproken bij het voorkomen in de zin van
twee van zulke elementen tegelijk.