|
[a]
Bijwoorden, bijv.: nu, thans, vandaag, heden, net, pas, toen, destijds,
gisteren, eergisteren, vroeger, eertijds, dadelijk, onmiddellijk, terstond,
straks, dan, morgen, overmorgen, ooit, altijd, immer, nooit, nimmer,
wanneer?Voorbeelden:
|
(1)
|
Morgen ben ik de hele dag thuis.
|
|
(2)
|
Wanneer ben je daar geweest?
|
|
(3)
|
We gaan dadelijk beginnen.
|
[b]
Naamwoordelijke constituenten met substantivische kern;
Voorbeelden:
|
(4)
|
Verleden jaar zijn we naar Spanje geweest.
|
|
(5)
|
Zou je (de) komende dinsdag vroege dienst willen doen?
|
|
(6a)
|
Ga woensdag maar!
|
|
(7a)
|
De laatste dag van de maand worden we uitbetaald.
|
Soms kan zo'n naamwoordelijke constituent deel uitmaken van een
voorzetselconstituent, bijv. bij de laatste twee voorbeelden:
|
(6b)
|
Ga op woensdag maar!
|
|
(7b)
|
Op de laatste dag van de maand worden we uitbetaald.
|
Voor het al dan niet gebruiken van het lidwoord in deze gevallen zie men
.
[c]
Voorzetselconstituenten;
De voornaamste voorzetsels die hier voorkomen, zijn:
aan
door (...heen)
gedurende
in
met
om
onder
op
tijdens
Voor het voorzetsel te, dat in beperkt gebruik is, zie
. Voorbeelden:
|
(8)
|
Om zes uur was Hendrik nog niet thuis.
|
|
(9)
|
Ik was op dat ogenblik volkomen uitgeput.
|
|
(10)
|
Op eerste kerstdag lag er een meter sneeuw.
|
|
(11)
|
De vijandelijkheden begonnen in mei 1940.
|
|
(12)
|
Tijdens het college mag er niet gerookt worden.
|
|
(13)
|
Tante Coba is met Pinksteren van de trap gevallen.
|
|
(14)
|
Ze zijn ons door de eeuwen heen trouw gebleven.
|
|
(15)
|
Karel is aan het eind van de oorlog gestorven.
|
[d]
Bijzinnen van tijd (temporele bijzinnen);
Ze worden ingeleid door de voegwoorden:
als
nu
terwijl
toen
wanneer
of zodra. Voor de behandeling hiervan wordt verwezen naar
. Enkele voorbeelden:
|
(16)
|
Als ik na lang zoeken thuis kom, blijkt hij er al te zijn.
|
|
(17)
|
Terwijl we weg waren, is er ingebroken.
|
|
(18)
|
Toen ik thuis kwam, ging ik meteen naar bed.
|
|