Het gebruik van een voorzetselconstituent met aan
 
[ 20·4·3·2 ]
 
1 Zoals gezegd kan een meewerkend voorwerp al dan niet in de vorm van een voorzetselconstituent met aan verschijnen. Dikwijls bestaan beide mogelijkheden naast elkaar, dat wil zeggen dat eenzelfde constituent niet alleen zelfstandig maar ook als deel van een voorzetselconstituent de functie van meewerkend voorwerp kan vervullen. De plaatsingsmogelijkheden in de zin zijn dan evenwel niet dezelfde: een voorzetselconstituent kan verder naar achteren in een zin voorkomen. Vergelijk:

(1a) De secretaris reikte Frederik de prijs uit.
(1b) De secretaris reikte aan Frederik de prijs uit.
(1c) De secretaris reikte de prijs uit Frederik.   <<uitgesloten>>
(1d) De secretaris reikte de prijs uit aan Frederik.

Hierop wordt nader ingegaan in wat het middenstuk van de zin betreft en in wat de laatste zinsplaats betreft. Soms is een meewerkend voorwerp met aan zelfs eerder mogelijk op de laatste zinsplaats dan in het middenstuk van de zin: zie de voorbeelden (5) en (6) hieronder.
 
2 Bij sommige werkwoorden is een meewerkend voorwerp met aan (vrijwel) uitgesloten , met name bij:

beletten benijden (be)sparen gelasten inboezemen smeken telefoneren toeroepen vergeven


     Verder is de mogelijkheid tot het gebruik van aan mede afhankelijk van de aard van het lijdend voorwerp. Is dit een abstract substantief, of heeft het gezegde met het lijdend voorwerp het karakter van een werkwoordelijke uitdrukking, dan is een meewerkend voorwerp met aan veelal onmogelijk. Vergelijk:

(2a) Ivanhoe gaf de schurk een flink pak slaag.
(2b) Ivanhoe gaf aan de schurk een flink pak slaag.   <<uitgesloten>>
(2c) Ivanhoe gaf een flink pak slaag de schurk.   <<uitgesloten>>
(2d) Ivanhoe gaf een flink pak slaag aan de schurk.   <<uitgesloten>>

Andere voorbeelden waar aan (vrijwel) uitgesloten is, zijn:

(3) Hij gaf Els een knipoogje.
(4) Ze hebben ons veel last bezorgd.

Toch zijn, met een verschil in plaatsing in de zin, bijv. wel naast elkaar mogelijk:

(5a) Ga die meneer eens een handje geven.
(5b) Ga eens een handje geven aan die meneer.
(6a) Hij heeft mij al zijn rechten overgedragen.
(6b) Hij heeft al zijn rechten overgedragen aan mij.


 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina