Overzicht van de mogelijke elementen
 
[ 20·4·3·1 ]
 
Het meewerkend voorwerp bestaat vrijwel altijd uit een naamwoordelijke constituent, een voorzetselconstituent met aan of een zin. Zinnen met de functie van meewerkend voorwerp (meewerkendvoorwerpszinnen) zijn altijd betrekkelijke bijzinnen met ingesloten antecedent. Enkele voorbeelden (de meewerkende voorwerpen zijn gecursiveerd):

(1) Johan wil Walter zijn auto cadeau doen.
(2) Ik vertelde de Arabier dat hij vier huizen verder moest zijn.
(3) Ze onthielden hun goedkeuring aan het voorstel.
(4) De generaal beval de compagnie de orders van de kapitein op te volgen.
(5) Silvershine geeft uw zilver een mooiere glans dan ooit.
(6) Ze geven hier aan efficiency blijkbaar een lage prioriteit.
(7) De Almachtige stond de Haat toe nog wat op de aarde te verblijven.
(8) Je bespaart jezelf heel wat werk, op die manier.
(9) Ik smeekte hem een vlieger voor me te kopen.
(10) Vraag iemand of hij of zij de planten water wil geven.
(11) Wie telkens ezelsoren in de boeken maakt, moet je verder maar niets meer uitlenen.

Bij uitzondering kan een ander element als meewerkend voorwerp gebruikt worden, bijv. een bijwoordelijke constituent, die hier de waarde krijgt van een naamwoordelijke constituent, zoals in de volgende zin; een voorzetselconstituent is hier echter gewoner. Vergelijk:

(12a) Voor die vergadering geef ik morgen de voorkeur boven overmorgen.
(12b) Voor die vergadering geef ik aan morgen de voorkeur boven overmorgen.


 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina