2 |
In sommige gevallen worden ook niet-werkwoordelijke vormen tot het
werkwoordelijk gezegde gerekend. In een zin als (5b) is hier
slechts schijnbaar sprake van:
|
(5b)
|
Els zegt dat ze mee wil doen.
|
Hier is mee wil doen het werkwoordelijk gezegde van de
bijzin, zoals wil meedoen in (5a). Als op
zichzelf staand woord is mee geen werkwoordsvorm; het is hier
echter een deel van het scheidbare werkwoord meedoen, dat in
een zin gesplitst kan of moet (bijv. in Els doet ook mee)
worden.
Niet-werkwoordelijke vormen die tot het werkwoordelijk gezegde gerekend
worden, zijn:
|
·
het voorzetsel te> bij infinitieven;
·
het wederkerend voornaamwoord bij verplicht wederkerende werkwoorden;
·
niet-werkwoordelijke vormen in werkwoordelijke uitdrukkingen.
|
Het voorzetsel te bij infinitieven heeft in deze gevallen geen
eigen betekenis en vervult alleen een syntactische functie. Het kan daarom
geacht worden één geheel te vormen met het werkwoord waaraan het voorafgaat.
Het wederkerend voornaamwoord bij verplicht wederkerende werkwoorden (bijv.
zich bedrinken
zich schamen
zich vergissen
) kan eveneens geacht worden één geheel te vormen met het werkwoord. Het
kan niet weggelaten worden zonder dat er betekenisverschil optreedt bij het
werkwoord, en hoewel het vaak overeenkomsten vertoont met een lijdend
voorwerp, kan het niet door een lijdend voorwerp worden vervangen. Het
onderscheidt zich in deze opzichten van het wederkerend voornaamwoord bij
toevallig wederkerende werkwoorden, dat niet tot het werkwoordelijk gezegde
gerekend wordt (zie verder
).
Ook de niet-werkwoordelijke delen van een werkwoordelijke uitdrukking
vormen één geheel met de werkwoordsvormen die daarin voorkomen.
Werkwoordelijke uitdrukkingen zijn combinaties van
werkwoorden met andere taalelementen die een gemeenschappelijke (meestal
figuurlijke) betekenis hebben. Ze zijn (vrijwel) onveranderlijk: naast
in vuur en vlam staan is niet mogelijk in vlam en
vuur staan, naast de plaat poetsen niet
de plaat opwrijven, naast over het paard
tillen niet over het paard heen tillen. Toch zijn
versterkende toevoegingen soms wel mogelijk, bijv. naast een poets
bakken ook een lelijke poets bakken, naast
op de kast jagen ook bovenop de kast
jagen. Opvallend is dat een hart onder de riem
steken en een riem onder het hart steken naast
elkaar voorkomen.
Gebruikt men de samenstellende delen van een dergelijke combinatie van
woorden in hun letterlijke betekenis, dan zijn natuurlijk op de gewone
wijze zinsdelen te onderscheiden. Zo is een zin als:
|
(7)
|
Dick gaf de pijp aan Maarten.
|
op twee manieren te ontleden. Betekent (7) ' Dick
overhandigde een bepaalde pijp aan Maarten', dan is Dick
onderwerp, gaf werkwoordelijk gezegde, de pijp
lijdend voorwerp en aan Maarten indirect object. Betekent
(7) ' Dick deed niet meer mee', dan is Dick
onderwerp en gaf de pijp aan Maarten werkwoordelijk
gezegde.
Naargelang van de syntactische functies die de samenstellende delen in hun
letterlijke betekenis zouden hebben, kunnen we de werkwoordelijke
uitdrukkingen onderscheiden in combinaties met equivalenten van:
|
·
een lijdend voorwerp, bijv.:
(iemand) een poets bakken
een bok schieten
een flater slaan
de lijn trekken
bot vangen
de plaat poetsen
(met iemand) de draak steken
de pik (op iemand) hebben
·
een bijwoordelijke bepaling, bijv.:
(iemand) op de kast jagen
in vuur en vlam staan
achter het net vissen
(met iets) in zijn maag zitten
met de noorderzon vertrekken
(iemand) over het paard tillen
in zijn vuistje lachen
·
een lijdend voorwerp en een indirect object, bijv.:
de pijp aan Maarten geven
·
een lijdend voorwerp en een bijwoordelijke bepaling, bijv.:
de hond in de pot vinden
(iemand) een hart onder de riem/een riem onder het hart steken
de hand in eigen boezem steken
het lid op de neus krijgen
(iemand) de kastanjes uit het vuur laten halen
(zich) de kaas niet van het brood laten eten
·
twee bijwoordelijke bepalingen, bijv.:
met de deur in huis vallen
|
|
|