|
|
Voorkomen zonder infinitief
|
[ 18·5·4·4·iv ]
|
1 |
De hulpwerkwoorden van modaliteit kunnen ook zonder infinitief voorkomen.
Men kan stellen dat ze dan als zelfstandig werkwoord fungeren. De meeste
mogelijkheden doen zich voor bij de oneigenlijk-modale. Aan het
hulpwerkwoord kan meestal in theorie wel een infinitief toegevoegd worden.
Welke of wat voor soort infinitief dat is, wordt in veel gevallen bepaald
door andere in de zin voorkomende taalelementen, die aan bepaalde
syntactische en/of semantische voorwaarden voldoen en hieronder
'uitbreiding' genoemd worden. De gevallen waarin sprake is van een
dergelijke systematische uitbreiding, met de daarmee corresponderende
mogelijke toevoeging van een infinitief, vallen in zeven groepen uiteen. De
toevoeging van een infinitief is in de praktijk overigens soms heel
ongewoon, met name in de groepen [2], [4],
[6], [7] en in mindere mate [3].
|
[1]
De uitbreiding (hier: werkwoordelijke aanvulling) is een passief deelwoord;
de mogelijke infinitief is het verzwegen hulpwerkwoord van het passief
worden (zie voor dit soort gevallen
).
|
(1)
|
Hij kan het ook niet helpen, dat moet gezegd.
|
[2]
De uitbreiding is een adjectief; de mogelijke infinitief is een
koppelwerkwoord of equivalent daarvan (bijv.
(te) worden
zijn
gaan
).
|
(2a)
|
Die glazen hoeven niet zo vol.
|
|
(2b)
|
Die glazen hadden niet zo vol gehoeven.
|
|
(3)
|
Die rok kan een heel stuk korter.
|
|
(4)
|
Hij wilde niet dood.
|
[3]
De uitbreiding is een bepaling van richting; de mogelijke infinitief is
een werkwoord van beweging (bijv.
gaan
reizen
).
|
(5)
|
De kinderen kunnen om acht uur naar bed.
|
|
(6)
|
Ik moet nog naar Antwerpen.
|
|
(7)
|
Hij mag weg.
|
[4]
De uitbreiding is een lijdend voorwerp dat een kledingstuk aanduidt,
gevolgd door op, om of aan; de
mogelijke infinitief is (te) hebben/(te) doen in de
betekenis 'aan het lichaam dragen'.
|
(8)
|
Ik wil geen hoed op, hoor!
|
|
(9)
|
(Je hebt nog zo'n lekkere warme sjaal.) Moet je die niet om?
|
|
(10)
|
Mag ik vandaag mijn rode jurk aan?
|
[5]
De uitbreiding is een willekeurig lijdend voorwerp; de mogelijke
infinitief is (te) hebben in de betekenis 'krijgen'.
Toevoeging van een infinitief is hier goed mogelijk. Het gebruik zonder
infinitief komt vooral in
gesproken taal
voor.
|
(11)
|
Ik wil zo graag een nieuwe fiets voor mijn verjaardag.
|
|
(12)
|
Wil je nog een boterham?
|
|
(13)
|
Hij mag ook wel een present-exemplaar.
|
|
(14)
|
Nee, ik hoef niets meer.
|
|
(15)
|
Hij moet en zal een snoepje.
|
De constructie is niet mogelijk bij het werkwoord kunnen;
vergelijk (16) en (17) enerzijds en
(18) anderzijds:
|
(16)
|
Ik wil geen borrel meer.
|
|
(17)
|
Ik mag geen borrel meer.
|
|
(18)
|
Ik kan geen borrel meer.
<<uitgesloten>>
|
Opmerking
|
Wel mogelijk is:
|
(i)
|
Ik kan geen borrel meer op.
|
waarbij als infinitief krijgen of drinken
toegevoegd kan worden.
|
|
[6]
De uitbreiding is een vragend of onbepaald voornaamwoord als lijdend
voorwerp; de mogelijke infinitief is doen ('verrichten',
'uitvoeren').
|
(19)
|
(Je wilt hier dus komen werken.) Vertel eens: wat kun je?
|
|
(20)
|
Wat wil je in mijn kamer?
|
|
(21)
|
Wat moet hij hier?
|
|
(22)
|
He, ik mag ook nooit wat.
|
[7]
De uitbreiding is het voornaamwoord het, dat of
zoiets als onderwerp. Dat voornaamwoord verwijst naar de
inhoud van de voorafgaande zin of naar een handeling in een bepaalde
situatie (bijv. in (25)). De mogelijke infinitief is soms
zijn, maar toevoeging van een infinitief is hier hoogst
ongebruikelijk. Gevallen van dit type komen zowel met eigenlijk- als met
oneigenlijk-modale werkwoorden voor.
|
(23)
|
A: Mag ik van u twee ons gehakt? (volgens type [5])
B: Dat mag/kan.
|
|
(24)
|
U wilt hier rechtsaf slaan. Mag dat?
|
|
(25)
|
(Iemand gooit achteloos een leeg blikje weg. Een voorbijganger zegt: )
Moet dat?
|
|
(26)
|
Ik begrijp niet hoe zoiets kan.
|
|
(27)
|
A: Ik denk dat hij al met vakantie is. B: Zou het?
(eigenlijk-modaal) A: Het/dat moet haast wel. (eigenlijk-modaal)
|
Ook in de vaste uitdrukking dat zal wel (= 'dat zal wel
waar zijn'; vaak ironisch bedoeld als uiting van twijfel of ongeloof) komt
het eigenlijk-modale zullen voor. Moeilijk in te delen in één
van beide modale categorieën is: wat zou dat?, bijv. in:
|
(28)
|
A: Nou wil hij hier weer komen logeren! B: Wat zou dat? ('dat
is toch niet erg?')
|
Naast het uitroepende equivalent het zou wat! komt ook
voor het mocht wat!, eveneens met de betekenis 'het kan
best zijn, maar wat dan nog?'.
|
|
|
2 |
In een groot aantal gevallen komt geen (systematische) uitbreiding voor van
de types die in 1 hierboven vermeld zijn. Welke infinitief
eventueel kan worden toegevoegd, moet uit de context worden opgemaakt. Vaak
is in de praktijk de toevoeging van een infinitief ook hier weer ongewoon
of (vrijwel) onmogelijk.
|
(29)
|
Mijn benen willen niet meer zo goed.
|
|
(30)
|
De motor wil niet.
|
|
(31)
|
Dubbelparkeren mag niet.
|
|
(32)
|
Een paspoort moet natuurlijk wel, maar een visum
hoeft niet.
|
|
(33)
|
Ik moet nog drie regels.
|
|
(34)
|
Hij moest plotseling heel erg nodig. (namelijk 'naar de wc')
|
|
(35)
|
Ik moet geen koffie. ('lusten/willen')
|
|
(36)
|
Hij kan gewoon niet buiten zijn agenda.
|
|
(37)
|
Ik kan morgen wel.
|
|
(38)
|
' Jullie bent' kan wel, maar 'jullie zijn' is gewoner.
|
|
(39)
|
Je zal, of je wilt of niet.
|
|
(40)
|
Zullen we dan maar? (eigenlijk-modaal)
|
De context kan uiteraard een groot aantal verschillende infinitieven
mogelijk maken. Zo bepaalt de omstandigheid wat de spreker van zin
(33) aan het doen is, of die zin moet worden aangevuld met
schrijven, intypen, lezen,
onderstrepen, corrigeren, uitvlakken,
van buiten leren, enzovoort.
|
|
|
|