Inleiding
 
[ 18·5·5·1 ]
 
Een vrij groot aantal werkwoorden kan verbonden worden met aan het, gevolgd door een infinitief (zonder te). De gebruikelijkste combinatie is zijn + aan het + infinitief, maar dit is zeker niet de enige mogelijkheid. De bedoelde werkwoorden zijn als verplicht groepsvormend te beschouwen. In zinnen met achter-pv staat aan het + infinitief altijd aan het begin van de werkwoordelijke eindgroep; vergelijk:

(1a) Ik geloof dat hij de glazen aan het afwassen is.
(1b) Ik geloof dat hij de glazen is aan het afwassen.   <<uitgesloten>>

In voltooide tijden wordt geen vervangende infinitief, maar een voltooid deelwoord gebruikt:

(2) Ik geloof dat hij aan het afwassen geweest is.

Als de infinitief vergezeld gaat van een lijdend voorwerp, dan kan dat tussen aan het en de infinitief in staan, mits het met de infinitief een zekere semantische eenheid vormt en mits het bovendien aan bepaalde vormelijke eisen voldoet. Deze eisen worden in behandeld. We volstaan hier met enkele voorbeelden. Naast zinnen als (3a), (4a) en (5a) zijn ook de respectieve (b) -varianten mogelijk:

(3a) De schilder was verf aan het mengen.
(3b) De schilder was aan het verf mengen.
(4a) Onze bovenburen waren weer ruzie aan het maken.
(4b) Onze bovenburen waren weer aan het ruzie maken.
(5a) Meneer Prikkebeen is vlinders aan het vangen.
(5b) Meneer Prikkebeen is aan het vlinders vangen.

De werkwoorden die met aan het + infinitief verbonden kunnen worden, zijn op grond van hun semantische en syntactische eigenschappen in vier groepen te verdelen, die in de hieronder volgende subparagrafen behandeld worden.
 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina