|
|
Algemene inleiding
|
[ 17ยท1 ]
|
1 |
Een voorzetselconstituent is een constituent die
bestaat uit een voorzetsel(uitdrukking) met als complement een constituent
of bijzin, en eventueel nog een of meer begeleidende elementen daarbij (de
toevoegingen). Voorbeelden van voorzetselconstituenten zijn (hierin is de
kern telkens gecursiveerd en het complement onderstreept):
|
(1)
|
op de fiets
|
|
(2)
|
ongeveer in een uur
|
|
(3)
|
wegens omstandigheden
|
|
(4)
|
na een maand
|
|
(5)
|
voor als je het koud hebt
|
De naam 'voorzetselconstituent' geeft aan dat het voorzetsel of de
voorzetseluitdrukking in deze constituent de kern is (vergelijk
). Echter, anders dan in bijvoorbeeld de bijwoordelijke constituent, waarin de kern
geen aanvulling behoeft en die kern, wanneer er een aanvulling is, de functie van
het geheel kan overnemen (vergelijk
(6a) met (6b)), heeft de kern in de
voorzetselconstituent verplicht wel een aanvulling bij zich en kan de kern
niet de functie van het geheel overnemen (vergelijk (7a) met
(7b)).
|
(6a)
|
Saskia is heel vaak op reis.
|
|
(6b)
|
Saskia is - vaak op reis.
|
|
(7a)
|
Saskia is heel vaak op reis.
|
|
(7b)
|
Saskia is heel vaak op -.
<<uitgesloten>>
|
Vandaar dat sommigen zich afvragen of een voorzetselconstituent wel een
kern heeft. Er wordt wel aangenomen dat hij er geen heeft, maar bestaat uit
twee delen, een voorzetsel en een constituent of bijzin, waarbij de
onderlinge relatie tussen deze twee delen zich niet in termen van kern en
aanvulling laat beschrijven. Daartegenover staat dat er ook opvattingen
bestaan waarin men aanneemt dat een voorzetselconstituent uit een
voorzetsel (de kern) zonder een verdere aanvulling kan bestaan. Beschouw
hiervoor de volgende voorbeelden:
|
(8)
|
Victorine speelt de harp alleen buiten.
|
|
(9)
|
Harm zit boven.
|
In de voorbeelden (8) en (9) worden in deze
opvatting binnen en boven als
voorzetselconstituenten beschouwd die uit alleen een voorzetsel
(binnen respectievelijk boven) bestaan. Men noemt
deze voorzetsels wel intransitieve voorzetsels, dat wil
zeggen: voorzetsels die geen ander element (een complement) bij zich hebben.
(Voorzetsels die wel een complement hebben, noemt men dan
transitieve voorzetsels.) Deze zienswijze wordt hier
echter niet gevolgd. We beschouwen de zogenaamde intransitieve voorzetsels
als voorzetselbijwoorden (zie
) en de voorzetselconstituent vatten we op als een constituent die minimaal
bestaat uit een kern (het voorzetsel of de voorzetseluitdrukking) met een
complement (een constituent of een bijzin).
|
|
2 |
In dit hoofdstuk bespreken we de bouw van de voorzetselconstituent
() en geven
we aan welke complementen (zie
)
en welke toevoegingen (zie
)
erin kunnen voorkomen. We bespreken hier anders dan in de andere
hoofdstukken in dit deel eerst de complementen, vanwege de centrale rol die
zij in de voorzetselconstituent spelen. Een aparte behandeling krijgt de
zogenaamde absolute met-constructie als in Jan, met de
handen in het haar, kon het probleem echt niet oplossen. Het
geheel eigen karakter van deze constructie wordt besproken in
.
Opmerking
|
Een voorzetselconstituent kan vaak vervangen worden door een
voornaamwoordelijk bijwoord. Vergelijk:
|
(ia)
|
kort na zijn overlijden
|
|
(ib)
|
kort erna/daarna
|
Voor de verschillende mogelijkheden hierbij zie men
.
|
|
|
|
|
|