|
|
Beknopte bijzinnen met te + infinitief
|
[ 14·5·3·8·ii ]
|
|
In naamwoordelijke constituenten met iets of niets
als kern kunnen beknopte bijzinnen met te + infinitief als
nabepaling optreden, bijv.:
|
(1)
|
Iets te drinken (kan ik je niet aanbieden.) (= 'drank'/'iets
dat je kunt drinken')
|
|
(2a)
|
(Is er nog) iets te eten? (= 'voedsel'/' iets dat je kunt eten')
|
In sommige gevallen is hier het gebruik van om te +
infinitief ook mogelijk. Vergelijk in dit verband (2a) met
(2b) en (3a) met (3b).
|
(2b)
|
(Is er nog) iets om te eten? ('iets dat je kunt eten')
|
|
(3a)
|
(Hebben jullie) iets te kopiëren? ('iets dat gekopieerd moet
worden')
|
|
(3b)
|
(Hebben jullie) iets om te kopiëren? ('iets om mee te kopiëren',
bijv. een kopieerapparaat)
|
Voorbeeld (3b) kan ook betekenen 'iets dat gekopieerd moet
worden'.
De infinitief uit de bijzin kan in tegenstelling tot de onder i
behandelde gevallen niet gecombineerd worden met een voorzetselconstituent:
|
(4)
|
Iets uit te drinken (kan ik je niet aanbieden.)
<<uitgesloten>>
|
|
(5)
|
Iets van te drinken (kan ik je niet aanbieden.)
<<uitgesloten>>
|
|
(6)
|
(Is er nog) iets van te eten?
<<uitgesloten>>
|
Ook kunnen deze beknopte bijzinnen geen voorwerpen of bepalingen bevatten:
|
(7)
|
Iets langzaam te drinken (kan ik je niet aanbieden.)
<<uitgesloten>>
|
|
(8)
|
(Is er nog) iets heerlijk te eten?
<<uitgesloten>>
|
Opmerking
|
Het is niet gemakkelijk om een scherpe grens te trekken tussen dit soort
nabepalingen en gevallen als (n)iets te zeggen/te vertellen
hebben, (n)iets te vrezen hebben, wat
te zeggen hebben, (zich/elkaar) (n)iets te verwijten
hebben. Deze gevallen met hebben zijn veeleer te
beschrijven als een werkwoord (i.c. hebben) met een
werkwoordelijke aanvulling (zie
).
|
|
|
|
|
|