|
|
Met een adjectief als grondwoord
|
[ 12·4·2·3·1·a ]
|
|
Gecombineerd met een adjectief relativeren de achtervoegsels
-achtig, -ig en -erig de betekenis
van het grondwoord: iets of iemand is 'min of meer, enigszins (wat door het
adjectief uitgedrukt wordt)'. De mogelijke procédés zijn:
|
·
adjectief + achtig, bijv.:
bleekachtig,
doofachtig,
geelachtig,
kaalachtig,
lila-achtig,
natachtig,
weekachtig,
witachtig;
·
adjectief + ig, bijv.:
bitsig,
bitterig,
dikkig,
groenig,
grijzig,
muffig,
nattig,
rossig,
viezig;
·
adjectief + erig, bijv.:
antiekerig,
bruinerig,
dikkerig,
jovialerig,
mooierig,
mystiekerig,
sympathiekerig,
vlotterig,
zoeterig.
|
Het accent ligt telkens op het grondwoord. Deze drie procédés zijn
productief, wat niet betekent dat naast elk grondwoord altijd afleidingen
van alle drie de types mogelijk zijn. Naast lila-achtig kunnen
bijv. geen pendanten op -ig of -erig gevormd
worden. Van adjectieven die op -ig of op -erig
eindigen, bijv.
gulzig,
hevig,
lenig,
zuinig;
mystiekerig
en dergelijke worden geen nieuwe afleidingen met -ig gevormd.
Bij een aantal adjectieven treden vormveranderingen op. Adjectieven die op
een sjwa eindigen, krijgen -ig of -erig in plaats
van die sjwa: naast
roze staat dus
rozig en naast
oranje is bijv. denkbaar
oranjerig. Bij sommige ongelede adjectieven, zoals
buitenissig,
deftig en
heftig
, kan -ig door -erig vervangen worden:
buitenisserig,
defterig,
hefterig
. Adjectieven op r, bijv.
stoer, krijgen vóór
-erig een d toegevoegd:
stoerderig. (Vergelijk met de vergrotende trap,
.)
Voor de medeklinkerverandering in paren als
grijs/grijzig,
pretentieus/pretentieuzig,
vies/viezig en dergelijke vergelijk
grijs/grijze enz.
.
In vergelijking met -ig en -erig is de betekenis
die -achtig aan het adjectief toevoegt als objectief
relativerend te beschouwen. Zo betekent
beige-achtig (bijv. in
een beige-achtige regenjas
): 'min of meer beige'. De achtervoegsels -ig en
-erig daarentegen drukken gewoonlijk een persoonlijke
waardering uit. Bij grondwoorden die op zichzelf al een subjectief
betekeniselement hebben, wordt dit element versterkt, bijv.
saaiig of
viezig respectievelijk in:
|
(1)
|
Ik vind het een beetje saaiige man.
|
|
(2)
|
Wat een viezige kleur!
|
Vooral -erig heeft een vrij sterk ongunstige bijbetekenis: de
genoemde eigenschap is volgens de spreker of de schrijver op een
onsympathieke of belachelijke manier of in een overdreven mate aanwezig,
bijv.
vlotterig,
sympathiekerig ('gewild, gemaakt vlot/sympathiek') in:
|
(3)
|
Ik hou niet van dat vlotterige, sympathiekerige
gedoe van hem.
|
Vergelijk nog de adjectieven
bruinachtig/bruinig/bruinerig in de zinnen:
|
(4a)
|
Hij deed een bruinachtige/bruinige stroop op zijn pannekoek
|
|
(4b)
|
Hij deed een bruinerige stroop op zijn pannekoek.
|
In de laatste zin geeft de spreker te kennen dat hij het zelf maar een vies
goedje vindt. Let ook op het verschil in betekenis tussen
geelachtig en
gelig in respectievelijk:
|
(5a)
|
Ze schreef altijd op geelachtig papier. ('enigszins geel,
lichtgeel')
|
|
(5b)
|
In de la vond ze alleen een gelig stuk papier. ('vergeeld, geel
geworden')
|
Een apart geval vormt
waarachtig ('echt, werkelijk'), dat in tegenstelling tot de andere
afleidingen het accent op het achtervoegsel heeft en dat ook in betekenis
niet meer als een afleiding van waar gevoeld wordt.
|
|
|
|