Inleiding
 
[ 12·2·2·3·i ]
 
Het eerste lid van dergelijke samenkoppelingen noemt een eigenschap of toestand die het resultaat is van de werking genoemd in het tweede lid (bijv. fijnhakken) of een wijze waarop de werking geschiedt (bijv. stilzitten).
     Werkwoorden die volgens dit procédé opgebouwd zijn, vertonen veel overeenkomst met combinaties van een werkwoord met een bepaling van gesteldheid ten gevolge van de handeling of met een bepaling van hoedanigheid . Het verschil kan gelegen zijn in een andere betekenis. Zo betekent goedkeuren iets anders dan goed (...) keuren (de bezigheid 'keuren' goed doen, zie bijv. (2b))) en is stilzitten niet hetzelfde als een (incidenteel) stil (...) zitten (bijv. in (3b)). Opmerkelijk is het verschil in accentuering tussen een samenkoppeling en een verbinding van een werkwoord en een adjectief dat zinsdeel is. Vergelijk:

(1a) Jesse kan hárdlopen.
(1b) Jesse kan hard lópen.
(2a) Hij wil deze artikelen góedkeuren.
(2b) Hij wil deze artikelen goed kéuren.
(3a) Ga nu eindelijk eens stílzitten!
(3b) Ga maar stil zítten op die stoel.

Een scherpe grens tussen werkwoorden die als samenkoppelingen beschouwd worden en de genoemde combinaties valt overigens niet te trekken. Voor hiermee samenhangende verschillen qua plaatsingsmogelijkheden in de zin, zie .
 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina