Het eerste lid van dergelijke samenkoppelingen noemt een eigenschap of
toestand die het resultaat is van de werking genoemd in het tweede lid
(bijv.
fijnhakken) of een wijze waarop de werking geschiedt (bijv.
stilzitten).
Werkwoorden die volgens dit procédé opgebouwd zijn, vertonen veel
overeenkomst met combinaties van een werkwoord met een bepaling van
gesteldheid ten gevolge van de handeling
of met een bepaling van hoedanigheid
. Het verschil kan gelegen zijn in een andere betekenis. Zo betekent
goedkeuren iets anders dan goed (...) keuren (de
bezigheid 'keuren' goed doen, zie bijv. (2b))) en is
stilzitten niet hetzelfde als een (incidenteel) stil (...)
zitten (bijv. in (3b)). Opmerkelijk is het verschil
in accentuering tussen een samenkoppeling en een verbinding van een
werkwoord en een adjectief dat zinsdeel is. Vergelijk:
(1a)
Jesse kan hárdlopen.
(1b)
Jesse kan hard lópen.
(2a)
Hij wil deze artikelen góedkeuren.
(2b)
Hij wil deze artikelen goed kéuren.
(3a)
Ga nu eindelijk eens stílzitten!
(3b)
Ga maar stil zítten op die stoel.
Een scherpe grens tussen werkwoorden die als samenkoppelingen beschouwd
worden en de genoemde combinaties valt overigens niet te trekken. Voor
hiermee samenhangende verschillen qua plaatsingsmogelijkheden in de zin,
zie
.