binnen-
 
[ 12·2·2·2·ii·5 ]
 
Alle werkwoorden die op een of andere wijze een 'voortbewegen' betekenen, kunnen met binnen (in de richtingaanduidende betekenis) samenkoppelingen vormen. Het procédé is productief. Naast vormingen als binnengaan, binnenglippen, binnenkomen, binnenrijden, binnenvaren kan men ook vormen binnenrollen, binnensijpelen, binnenstrompelen , enzovoort. Enkele voorbeeldzinnen zijn:

(20) Iedereen keek verbaasd op toen hij binnenstrompelde.
(21) Hij probeerde ongemerkt binnen te glippen.

Verder kan binnen ook met andere werkwoorden gecombineerd worden. Het bijwoord geeft ook hier weer de richting of het doel aan van de werking. Voorbeelden waarin het tweede lid geen werkwoord is dat een manier van voortbewegen aanduidt, zijn:

binnenbrengen, binnendragen, binnenhouden, binnenkrijgen, binnenlaten, binnenroepen, binnensmokkelen.

Een voorbeeldzin met het werkwoord binnenkrijgen is:

(22) De patiënt kon geen voedsel binnenkrijgen.

Opmerking 3 Opmerking 4


 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina