|
|
Vóór de zin
|
[ 11·3·2 ]
|
|
Gecombineerd met een zin staat een tussenwerpsel er meestal voor, waarbij
het tussenwerpsel als eerste woord behandeld wordt en gevolgd wordt door
een komma; de zin begint dan niet met een hoofdletter. Enkele
tussenwerpsels zoals
komaan en
welaan (dan), kunnen alleen maar vooraan staan. Voorbeelden:
|
(1)
|
Komaan, je hebt nog een heel leven voor je.
|
|
(2)
|
Och, ik heb er geen zin in.
|
|
(3)
|
Toe, ga nu maar!
|
|
(4)
|
Ach, was ik maar bij moeder thuis gebleven!
|
|
(5)
|
Jeetje, wat is dat mooi.
|
|
(6)
|
Sapperloot, dat is zwaar werk!
|
Bevat een zin een aanloop, dan kunnen sommige tussenwerpsels daarachter
staan
. Ze staan dan wel nog vóór de zogenaamde 'eigenlijke zin'. Voorbeeld:
|
(7)
|
Op die dag, hè, toen zijn we eindelijk vertrokken.
|
Soms blijkt de subjectieve houding van de spreker ten opzichte van de
volgende uiting uitsluitend uit het tussenwerpsel. Vergelijk:
|
(8)
|
Jasses, daar is Tom al!
|
|
(9)
|
Aha, daar is Tom al!
|
De tussenwerpsels
ja,
jawel,
welja,
nee(n),
nja
enz., als reactie op een vraag of uitspraak, kunnen voorafgaan aan een zin
die de uitdrukkelijke formulering bevat van wat door het tussenwerpsel
wordt aangegeven:
|
(10)
|
A: Heb jij de krant opgegeten? B: Nee, dat heb ik niet gedaan.
|
Tussenwerpsels kunnen voorafgaan aan zinnen en zinsequivalenten, dus ook
aan andere tussenwerpsels (bijv.
O nee
), en aan aansprekingen. Tussenwerpsels als antwoord (bijv.
ja en
nee) en groetformules worden vaak gecombineerd met een aanspreking:
|
(11)
|
Ja dokter.
|
|
(12)
|
Zeker sire.
|
|
(13)
|
Dag mevrouw.
|
|
(14)
|
Goeiemorgen meneer Verkwil.
|
|
|
|
|