Achter de zin
 
[ 11·3·3 ]
 
1 Tussenwerpsels die altijd achter een zin staan, zijn hoor, nietwaar en niet. Daarachter kan eventueel een uitloop volgen, zoals in voorbeeld (3) hieronder: het tussenwerpsel staat dan achter de zogenaamde 'eigenlijke zin' (vergelijk ).
     Wanneer achter een zin de tussenwerpsels , niet, nietwaar of wel staan, dan duidt de spreker daarmee aan dat hij om bevestiging vraagt. Na negatieve zinnen wordt of wel gebruikt; men verwacht dan als antwoord 'nee'. Voorbeelden:

(1) Indrukwekkend kun je het niet noemen, ?
(2) U gelooft me niet, wel?
(3) Dat doen wij niet, hoor, met de kinderen.

Op positieve zinnen volgen , niet en nietwaar; de spreker verwacht het antwoord 'ja'. Voorbeelden:

(4) Het is een schatje, ?
(5) Liesbeth doet het uitstekend, nietwaar?

De tussenwerpsels hoor, en zeg hebben een zekere versterkende waarde; ze kunnen behalve op beweringen ook volgen op aansporingen, bevelen enz.:

(6) Loop maar gauw door, zeg!
(7) Afblijven, hoor!
(8) Flink zijn, !
(9) Vanavond ben ik wat later, hoor!

De achtergeplaatste tussenwerpsels hoor, en zeg worden vooral gebruikt wanneer tussen gesprekspartners een zekere vertrouwelijkheid bestaat die informeel taalgebruik mogelijk maakt. Daarbij kan , geplaatst achter een imperatief, ongeduld uitdrukken, zoals in:

(10) Afblijven, !
(11) Even doorbijten, !

terwijl hoor en zeg eerder gebruikt worden bij waarschuwingen of toegevingen, zoals in:

(12) Ga maar gauw naar huis, zeg!
(13) Je ziet maar, hoor!

Speciaal hoor werkt verzachtend bij imperatieven (Afblijven! is een bars bevel in vergelijking met (7), dat als een vriendelijk tegemoetkomende waarschuwing kan dienen), maar ook brengt de toevoeging van hoor aan groetformules een nuance van vertrouwelijkheid aan, bijv.:

(14) Dag, hoor!
(15) Tot ziens, hoor!

Het gebruik van deze tussenwerpsels is subtiel en afhankelijk van de gesprekstoon; het is ondoenlijk in dit bestek meer nuances te behandelen.
 
2 Ten slotte valt nog te vermelden dat ook noodzakelijk emotionele tussenwerpsels achterop geplaatst kunnen worden. De spreker verwoordt dan zijn houding ten opzichte van de inhoud van de voorafgaande zin. Vergelijk:

(16) Daar is Pieter, hoera!
(17) Daar is Pieter, verdorie!


 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina