Bijwoorden en adjectieven
 
[ 8·2 ]
 
In de traditionele grammatica worden bij de bijwoorden twee morfologisch-syntactische subklassen onderscheiden.

[1]  De eerste subklasse vormen de als bijwoordelijke bepaling gebruikte adjectieven , die in die functie geen andere vormverandering kunnen ondergaan dan de vergrotende (zie (3)) en de overtreffende trap en de verkleinwoordvorm (zie (4)). Voorbeelden van deze eerste subklasse zijn hard, betrekkelijk, vlugger en zachtjes respectievelijk in:

(1) Hij werkt hard door.
(2) Dat is een betrekkelijk gemakkelijk vraagstuk.
(3) Ze fietste vlugger dan ik.
(4) We slopen zachtjes naar de uitgang.

Opmerking 1



[2]  De tweede subklasse vormen dan de 'echte' bijwoorden. Deze zijn in alle omstandigheden onveranderbaar en kunnen meestal niet als voorbepaling bij een substantief of een equivalent daarvan voorkomen. Enkele voorbeelden zijn buiten, hier, vlak en uit respectievelijk in:

(5) Hij zit buiten.
(6) Is ze hier?
(7) Vlak bij het huis staat een oude eik.
(8) De school is om vier uur uit.


Opmerking 2

In dit hoofdstuk behandelen we in principe alleen de zogenaamde 'echte', dat wil zeggen onveranderlijke bijwoorden.
     Een scherpe grens tussen de beide genoemde subklassen is overigens niet te trekken. Het is met name soms niet duidelijk of we te maken hebben met adjectieven die ook wel eens als bijwoord gebruikt kunnen worden, dan wel met bijwoorden die een enkele keer als adjectivische voorbepaling bij een substantief voorkomen (zie in verband hiermee ). We volstaan hier met één ander geval ter illustratie: sommigen kunnen bijwoorden als uit, af, achteraf attributief gebruiken, bijv. de uite kachel (van: de kachel is uit), een (on)affe zin (van: een zin die (on)af is), een achteraffe toevoeging (naast: een toevoeging achteraf).
 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina