Bijwoordelijk gebruik van adjectieven
 
[ 6·3·1·5 ]
 
1 Een adjectief heet bijwoordelijk of adverbiaal gebruikt in de functie van bijwoordelijke bepaling (onder meer van hoedanigheid), bijv.:

(1) Werk maar wat harder door.
(2) Ze ziet heel slecht.
(3) Hij keek verliefd naar het meisje.
(4) Dat boek is volgens mij té duur uitgegeven.

De traditionele grammatica spreekt hier van bijwoorden .
 
2 In tegenstelling tot sommige andere talen heeft het Nederlands, op enkele kleinere groepen na , geen typische vorm die systematisch samenhangt met het gebruik als bijwoordelijke bepaling. Ook vormen op -(e) lijk zijn niet per se bijwoorden, met uitzondering van de naast elkaar voorkomende woorden:

abusievelijk (bijwoord) - abusief (adjectief);
bepaaldelijk (bijwoord) - bepaald (adjectief);
respectievelijk (bijwoord) - respectief adjectief, bijv. de respectieve voorbeelden);
successievelijk (bijwoord) - successief (adjectief);
vagelijk (bijwoord, bijv. iets vagelijk vermoeden) - vaag (adjectief);
valselijk (bijwoord, bijv. iemand valselijk beschuldigen) - vals (adjectief);
voornamelijk (bijwoord) - voornaam (adjectief);
vrijelijk (bijwoord, bijv. zich vrijelijk overal naartoe kunnen begeven) - vrij (adjectief);
wijselijk (bijwoord, bijv. wijselijk z'n mond houden) - wijs (adjectief);

en verder nog een aantal formeel-archaïsche, op basis van een adjectief gevormde bijwoorden zoals bijzonderlijk, eendrachtiglijk, geduriglijk, gracieuslijk, lafhartiglijk, overvloediglijk, waarachtiglijk . Vormingen op -(e)lijk op basis van substantieven en werkwoorden zijn echter meestal adjectieven, bijv.:

(5) Dat artikel vind ik niet deugdelijk.
(6) Het is een verwerpelijke houding.
(7) Aids behoort vooralsnog tot de ongeneeslijke ziekten.
(8) Die fout is haast onvergeeflijk.

Opmerking 1 Opmerking 2


 
3 Ook de voor het Nederlands zo typische ' verkleinwoordvormen' op -jes (respectievelijk -pjes, -(e)tjes; vergelijk voor deze varianten de vorming van verkleinwoorden bij substantieven ), -kens of -ies zijn niet tot het bijwoordelijke gebruik beperkt als ze van een (ander) adjectief afgeleid zijn . Deze vormen, die aan een adjectief een affectieve of ironische betekenis geven, worden namelijk ook als naamwoordelijk deel van het gezegde en als bepaling van gesteldheid gebruikt. Vergelijk bijv.:

(9) ' t Is hier frisjes.
(10) De patiënt is nog wat flauwtjes/zwakjes.
(11) Ik vind het maar povertjes.
(12) Maak het nu eens wat netjes.

met het adverbiale gebruik in:

(13) Fijntjes merkte hij op dat de voorzitter op die manier eerst genoemd zou worden.
(14) Ze zitten er warmpjes in/bij.
(15) Ze was povertjes gekleed.
(16) Je moet je netjes gedragen.


 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina