Gebruik van de onverbogen vorm
 
[ 6·4·1·2·iii ]
 
De onverbogen vorm (zonder sjwa) treedt op in de volgende gevallen:

[A]  Bij attributief, als bijvoeglijke voorbepaling, gebruikte adjectieven, in combinatie met een het-woord (zoals het bier, het kind, het boek ) in het enkelvoud, wanneer het adjectief niet voorafgegaan wordt door een ander woord of wanneer het adjectief voorafgegaan wordt door: een ('n), geen, één, genoeg, veel, weinig, wat, een beetje, ieder, elk, enig, menig, zeker, zo'n, zulk een, wat een, wat voor een, welk , bijv.:

oud ijzer, fijn zand, lauw bier, een aardig kind, geen leuk kind, genoeg wit papier, veel wit papier, weinig wit papier, wat wit papier, ieder mooi plaatje, elk groot bed, menig lastig parket, zo'n onaangenaam gevoel, zulk een oud gebouw, zulk oud hout.

Opmerking 1 Opmerking 2



[B]  Bij attributief, als bijvoeglijke nabepaling, gebruikte adjectieven , onder andere in archaïserende taal , bijv.:

roosje rood, meisje lief, een kindeke klein/teer, een ruiter koen, een meisje loos,


     en in vaste combinaties zoals:

God almachtig (in het eedformulier), de gouverneur-generaal.


     In de volgende uitdrukkingen wordt evenwel de verbogen vorm van het adjectief gebruikt:

zondag aanstáánde, de 6de september eerstkómende, de dag daaraanvólgend(e).



[C]  Bij niet-attributief gebruikte adjectieven, bijv.:

(1) De fiets is groen.
(2) Die boeken zijn leuk.
(3) Hij kwam ziek terug.
(4) Droog lust ik het brood niet.
(5) Ze vonden hem dwaas.

Opmerking 3



[D]  Bij adjectieven in predicatieve toevoegingen die een functie of daarmee gelijk te stellen begrip uitdrukken, bijv.:

(6) De heer Van den Bossche, Vlaams minister van onderwijs, opende de vergadering.
(7) Mevrouw Konings, bekend volksvertegenwoordigster, verdedigde het standpunt van haar partij.
(8) Rik, als altijd kundig omzeiler van klippen, wist zich goed uit de penibele situatie te redden.



 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina