|
[1]
in combinatie met een de-woord (zoals
de fiets,
de wijn,
de vrouw
), bijv.:
de groene fiets,
onze groene fiets,
een groene fiets;
goede wijn,
welke rode wijn ook,
zulke lekkere wijn;
die volslanke vrouw,
Jans toekomstige vrouw;
[2]
in combinatie met een substantief in het meervoud, bijv.:
leuke boeken,
grote jongens,
stille kinderen,
alle oude voorwerpen,
geen grijze wolken,
drie bruine flessen,
dergelijke bruine flessen,
vele interessante gegevens;
[3]
vrijwel altijd (maar zie
) in combinatie met een het-woord (zoals
het bier,
het huis,
het kind
) in het enkelvoud, wanneer het adjectief voorafgegaan wordt door
het, dit, dat, een bezittelijk
voornaamwoord of een vooropgeplaatste genitief (of een equivalent
daarvan), bijv.:
het lekkere bier,
dit lekkere bier;
dat oude huis,
hun oude huis;
jullie jongste kind,
Jans lieve kind,
Jan z'n oudste kind;
haar zwarte paard.
|