|
|
Predicatief gebruik van adjectieven
|
[ 6·3·1·4 ]
|
|
Van predicatief gebruik spreekt men als het adjectief
in één van de volgende zinsdeelfuncties voorkomt:
|
[1]
naamwoordelijk deel van het gezegde, bijv.:
|
(1)
|
Die hoed is duur.
|
|
(2)
|
Ze is altijd nogal voortvarend.
|
|
(3)
|
Hij lijkt dronken te zijn.
|
|
(4)
|
Het wordt gauw donker.
|
[2]
bepaling van gesteldheid, bijv.:
|
(5)
|
Hij kwam berooid van z'n wereldreis terug.
|
|
(6)
|
Die vis lust ik niet rauw.
|
|
(7)
|
Dit wasmiddel wast witter.
|
|
(8)
|
Ik vind hem belachelijk.
|
|
(9)
|
Deze toevoeging maakt de tekst al heel wat beter.
|
|
Predicatief gebruikt noemt men ook de adjectieven in vaste verbindingen als
handgemeen worden,
kond doen en
kwijtraken
.
|
|
|
|