|
|
Het gebruik van genoeg, voldoende, zat
|
[ 5·9·3·2·viii ]
|
1 |
De onbepaalde voornaamwoorden genoeg, voldoende
en zat kunnen niet-zelfstandig gebruikt worden bij meervoudige
telbare en enkelvoudige niet-telbare substantieven, alsook zelfstandig met
en zonder kwantitatief er. Ze kunnen naar personen en zaken
verwijzen (bij zelfstandig gebruik zonder kwantitatief er
alleen naar zaken). De voornaamwoorden genoeg en
voldoende duiden een voor een bepaald doel toereikend aantal
of toereikende hoeveelheid aan; zat, dat tot informeel
taalgebruik behoort, geeft soms aan dat dat aantal of die hoeveelheid
overschreden zijn.
|
|
2 |
Bij niet-zelfstandig gebruik kunnen deze voornaamwoorden als determinator
voorkomen, zat wordt bij voorkeur achter het kernwoord
geplaatst (vergelijk
). Voorbeelden:
|
(1a)
|
Er zijn genoeg mensen die beweren, dat we zo niet door kunnen
gaan.
|
|
(1b)
|
Er zijn mensen genoeg die beweren, dat we zo niet door kunnen
gaan.
|
|
(2a)
|
Zijn er nog voldoende schone handdoeken?
|
|
(2b)
|
Zijn er nog schone handdoeken voldoende?
|
|
(3)
|
We hebben drank zat.
<informeel>
|
Bij ontkenning van een groep met genoeg en
voldoende is de vorm van de negatie
afhankelijk van de plaatsing van deze voornaamwoorden: niet
bij voorplaatsing, geen bij achterplaatsing. Ontkenning van
een groep met zat is alleen mogelijk als de eerder
uitgesproken corresponderende bevestiging wordt ontkend. Vergelijk:
|
(4a)
|
Zijn er niet genoeg mensen die beweren, dat we zo niet door
kunnen gaan?
|
|
(4b)
|
Zijn er geen mensen genoeg die beweren, dat we zo
niet door kunnen gaan?
|
|
(5a)
|
Er zijn niet voldoende schone handdoeken.
|
|
(5b)
|
Er zijn geen schone handdoeken voldoende.
|
|
(6a)
|
We hebben niet genoeg drank.
|
|
(6b)
|
We hebben geen drank genoeg.
|
|
(7a)
|
We hebben geen drank zat.
<<uitgesloten>>
|
|
(7b)
|
A: We hebben drank zat. B: We hebben helemaal geen drank
zat, we komen te kort.
<informeel>
|
|
|
3 |
Bij zelfstandig gebruik wordt bij verwijzing naar telbare substantieven het
kwantitatieve er gebruikt; naar niet-telbare substantieven
wordt zonder kwantitatief er verwezen. Zonder er
kunnen genoeg en voldoende ook naar zaken in het
algemeen verwijzen (onbepaalde referent). Voorbeelden:
|
(8)
|
We hoeven niet meer deelnemers te hebben, we hebben er nu
voldoende.
|
|
(9)
|
We hebben honderd manschappen ingezet, dat moeten er toch
genoeg zijn.
|
|
(10)
|
Wil je een paar wijnglazen van me lenen? Ik heb er genoeg.
|
|
(11)
|
Wil je nog wijn? We hebben nog zat.
<informeel>
|
|
(12a)
|
Dank u voor de inlichtingen; ik weet nu voldoende.
|
|
(12b)
|
Dank u voor de inlichtingen; ik weet nu zat.
<<uitgesloten>>
|
Opmerking
|
Behalve als onbepaald voornaamwoord kunnen genoeg,
voldoende en zat (dat laatste dan in de
betekenis 'dronken') ook als adjectief en/of als bijwoord
verschijnen, bijv.:
|
(i)
|
Ik heb nu lang genoeg gewacht.
|
|
(ii)
|
Drie kratten bier bleek nog niet voldoende.
|
|
(iii)
|
Met een zatte kop moet je niet achter het stuur gaan zitten.
|
|
|
|
|
|
|