|
|
Met ingesloten antecedent
|
[ 5·8·5·7·ii ]
|
1 |
In dit geval heeft hetgeen de waarde van de combinatie
datgene wat, met het aanwijzend voornaamwoord
datgene als expliciet antecedent. Ook hier weer wordt
hetgeen in
gesproken taal
meestal door wat vervangen. Voorbeelden:
|
(1)
|
Hetgeen ik wilde zeggen, is dit.
<formeel>
|
|
(2)
|
Hetgeen je doet, is gevaarlijk.
<formeel>
|
|
|
2 |
Zoals bij wat
kan een betrekkelijke bijzin met ingesloten antecedent ook hier niet
met een voorzetsel, maar wel met een voornaamwoordelijk bijwoord beginnen.
Vergelijk:
|
(3a)
|
Aan wat jij denkt, gaat me niet aan.
<<uitgesloten>>
|
|
(3b)
|
Datgene aan wat jij denkt, gaat me niet aan.
<<uitgesloten>>
|
|
(3c)
|
Waar jij aan denkt, gaat me niet aan.
|
|
(3d)
|
Datgene waaraan jij denkt, gaat me niet aan.
|
|
(4a)
|
Bij hetgeen daar gebeurde, kon hij niet onbewogen blijven.
<formeel>
|
|
(4b)
|
Bij datgene wat daar gebeurde, kon hij niet onbewogen blijven.
|
In een zin als (4) hoort het voorzetsel bij bij
het (ingesloten, respectievelijk expliciete) antecedent en niet bij het
betrekkelijk voornaamwoord; het maakt anders gezegd geen deel uit van de
betrekkelijke bijzin.
|
|
|
|