Aanwijzend voornaamwoord en lidwoord
 
[ 5·6·3·2·1 ]
 
In bepaalde gevallen bestaat er weinig verschil tussen die/dat en het bepaald lidwoord . Dit is met name het geval voor een substantief dat gevolgd wordt door een beperkende betrekkelijke bijzin. In een zin als:

(1) De mensen die aan de betoging hebben deelgenomen, moeten toch wel erg milieubewust zijn.

is het lidwoord de vóór mensen in geschreven taal de enige mogelijkheid. In gesproken taal kan ook (onbeklemtoond) die gebruikt worden. Een beklemtoond aanwijzend voornaamwoord (dat dan die of deze kan zijn) is wel altijd mogelijk, maar verandert de zin van karakter: de bijzin wordt uitbreidend ('de mensen over wie we het hebben - ze hebben bovendien aan de betoging deelgenomen - (...)').
     Een voorbeeld dat hiermee veel overeenkomst vertoont, maar waar het substantief gevolgd wordt door een bijvoeglijke bijzin met het voegwoord dat, is:

(2a) Het akkoord kwam tot stand onder de voorwaarde dat eventuele schade vergoed zou worden.

Hier kan het lidwoord vóór voorwaarde alleen door een beklemtoond aanwijzend voornaamwoord vervangen worden, waardoor de nadruk op de inhoud van de voorwaarde komt te liggen, die dan eveneens in de directe rede geformuleerd kan worden:

(2b) Het akkoord kwam tot stand onder deze voorwaarde: eventuele schade zal worden vergoed.

In zin (2b) heeft deze duidelijk de voorkeur boven die. In een zin als de volgende bestaat die voorkeur niet:

(3) Jullie hebben hetzelfde bereikt, maar met dit/dat verschil, dat hij altijd eerlijk geweest is, en jij niet.

Ook hier is in plaats van een aanwijzend voornaamwoord het lidwoord het mogelijk.
 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina