Het gebruik in het algemeen
 
[ 5·6·3·1 ]
 
1 De aanwijzende voornaamwoorden deze/dit en die/dat kunnen binnentekstelijk en buitentekstelijk verwijzen. Ze komen niet-zelfstandig en zelfstandig voor. Als algemene regel geldt dat niet-zelfstandig deze en die determinator zijn bij substantieven die met het lidwoord de gecombineerd kunnen worden (enkelvoudig de-woord of meervoudig substantief), niet-zelfstandig dit en dat bij een enkelvoudig het -woord: deze/die vader, deze/die vaders, deze/die kinderen, dit/dat kind . De zelfstandige voornaamwoorden hebben binnentekstelijk overeenkomstige verwijsmogelijkheden; buitentekstelijk verwijzen deze en die naar personen en naar zelfstandigheden die met een de-woord aangeduid worden, dit en dat naar zelfstandigheden die met een het-woord worden aangeduid. Voorbeelden van buitentekstelijke verwijzing:

(1) (sprekend over een afwezige: ) Die is het daar vast niet mee eens.
(2) (wijzend naar een meisje: ) Die is heel aardig.
(3) (de hand leggend op een boek: ) Dit is volkomen onleesbaar.

Voor uitzonderingen op deze algemene regel zie: en .
 
2 Wat de betekenis betreft staan deze en dit tegenover die en dat. Komt er een voornaamwoord van elk van beide categorieën in één zin voor, dan worden twee zelfstandigheden tegenover elkaar gesteld, bijv.:

(4) Heb je deze grammatica bestudeerd of die?

Is er een verschil in afstand tussen de genoemde zelfstandigheden, dan wordt deze/dit gebruikt voor wat dichterbij, die/dat voor wat verder af is, bijv.:

(5) Deze boom is nog groen, en die is al bijna kaal.

Hier zal de eerstgenoemde boom bijv. in de voortuin staan en de andere aan de overkant van de straat. Om het afstandsverschil te benadrukken kan gebruik gemaakt worden van de bijwoorden met lokale betekenis hier, daar, ginds en daarginds, bijv. deze boom hier, die boom daar(ginds) .
     Komen deze/dit en die/dat niet samen in één zin voor, dan is deze/dit in het algemeen meer nadrukkelijk verwijzend dan die/dat. De spreker geeft met deze/dit duidelijk aan dat het om de door hem bedoelde zelfstandigheid gaat en niet om een andere. In geschreven (vooral in ambtelijke en officiële) taal, waar geen gebruik gemaakt kan worden van middelen die de duidelijkheid bevorderen, zoals intonatie, mimiek, gebaren en een beroep op de situatie, komt deze/dit dan ook veel vaker voor dan in gesproken taal. Zo kan een recensent, die een boek onder de aandacht van het lezend publiek wil brengen, zijn bespreking beginnen met:

(6a) Dit boek is niets minder dan een meesterwerk.
(6b) Dat boek is niets minder dan een meesterwerk.   <<uitgesloten>>

De categorie die/dat verwijst minder nadrukkelijk. Dit kan zelfs zover gaan dat er nog maar weinig verschil bestaat tussen die/dat en een bepaald lidwoord, en eigenlijk alleen wordt aangegeven dat uit context en/of situatie duidelijk is welke zelfstandigheid bedoeld wordt, zonder dat die wordt 'aangewezen'. Als iemand pas een boek gelezen heeft en daar met iemand anders, van wie hij hetzelfde veronderstelt, over wil praten, dan kan de volgende gesprekssequentie voorkomen (waarbij wordt aangenomen dat b meteen begrijpt wat a bedoelt):

(7a) A: Iedereen zegt dat hij het slot zo goed vindt. Wat vond jij daarvan? B: Ik heb dat boek niet gelezen.

Het antwoord zou ook kunnen zijn:

(7b) B: Ik heb het boek niet gelezen.

Een aanwijzend voornaamwoord van de andere categorie is in deze gesprekssituatie niet goed mogelijk:

(7c) B: Ik heb dit boek niet gelezen.   <<twijfelachtig>>

Als b zijn zin vervolgt met iets als '(...) wel andere boeken van die schrijver', is (beklemtoond) dit natuurlijk wel mogelijk.
     De betekenis- en gebruiksverschillen tussen deze/dit en die/dat zijn overigens vaak zeer subtiel en vooralsnog niet in regels te vangen. Zie voor enkele bijzonderheden: en .
 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina