De relatie tot het antecedent
 
[ 5·5·7·2·ii ]
 
Opmerking


 
1 Behalve naar substantieven kunnen de bezittelijke voornaamwoorden ook naar persoonlijke, onbepaalde en vragende voornaamwoorden verwijzen. Als het antecedent een persoonlijk voornaamwoord is, komt het bezittelijk voornaamwoord daarmee overeen in getal en, bij een enkelvoudig antecedent, in genus:

(1) Hij heeft zijn reputatie verknoeid.
(2) In de haast heeft zij haar koffer niet gesloten.
(3) Zonder blikken of blozen hebben zij hun absurde eisen meteen op tafel gelegd.

Als het antecedent men, een onbepaald voornaamwoord of een vragend voornaamwoord of telwoord is, wordt het mannelijke bezittelijk voornaamwoord gebruikt, tenzij uit context en/of situatie duidelijk is dat er naar een vrouwelijke persoon respectievelijk naar meer vrouwelijke personen verwezen wordt:

(4) Men moet zijn naasten liefhebben.
(5) Wie heeft gisteren z'n huiswerk niet gemaakt?
(6) Ze heeft d'r baan opgezegd.
(7) Meisjes, vertel eens eerlijk: wie heeft gisteren d'r huiswerk niet gemaakt?
(8) De dames waren erg opgewonden: iedereen wilde haar mening geven.
(9) Wat ligt er nu weer niet op z'n plaats?

Als het antecedent het vragend voornaamwoord wie is, wordt het mannelijke bezittelijk voornaamwoord gebruikt, tenzij uit context en/of situatie duidelijk is dat er naar meer dan één zelfstandigheid verwezen wordt:

(10) Wie hebben er gisteren allemaal hun huiswerk niet gemaakt?

Als het antecedent het vragend telwoord hoeveel is, wordt het meervoudig bezittelijk voornaamwoord gebruikt:

(11) Beseft zij wel hoeveel er hun contributie nog niet betaald hebben?


 
2 Bij verwijzing naar substantieven die geen personen of dieren aanduiden geldt het volgende.
     Staat het antecedent in dezelfde zin en niet in een voorafgaand lid van een nevenschikking, dan kan een bezittelijk voornaamwoord zonder bezwaar gebruikt worden. Voorbeelden:

(12) De bloemen sloten hun kelken.
(13) Dit boek dankt z'n grote verspreiding ongetwijfeld aan z'n leesbaarheid.
(14) Die opmerking miste z'n/haar uitwerking niet.
(15) Het dragen van een bril heeft zo z' n eigen charme.

Staat het antecedent niet in dezelfde zin of staat het in een voorafgaand lid van een nevenschikking, dan is verwijzing met een bezittelijk voornaamwoord soms wel, soms niet goed mogelijk. Wel kan dan altijd een voornaamwoordelijk bijwoord met van ( ervan, hiervan, daarvan) gebruikt worden. Vergelijk:

(16a) (Het zijn vreemde bloemen.)Hun kelken sluiten zich namelijk nooit.
(16b) (Het zijn vreemde bloemen.) De kelken ervan sluiten zich namelijk nooit.
(17a) Ik ken dat boek en z'n grote verspreiding.
(17b) Ik ken dat boek en de grote verspreiding ervan.
(18a) (Herinner je je die opmerking?)Z'n/haar uitwerking was onmiskenbaar.   <<twijfelachtig>>
(18b) (Herinner je je die opmerking?) De uitwerking ervan was onmiskenbaar.
(19a) We hadden het over het dragen van een bril en z'n charme.   <<twijfelachtig>>
(19b) We hadden het over het dragen van een bril en de charme daarvan.

Verder kan in sommige gevallen zowel het bezittelijk voornaamwoord als het voornaamwoordelijk bijwoord zonder bezwaar weggelaten worden. Zo is respectievelijk in het geval van (16) en (18) mogelijk:

(16c) (Het zijn vreemde bloemen.) De kelken sluiten zich namelijk nooit.
(18c) (Herinner je je die opmerking?) De uitwerking was onmiskenbaar.

Vergelijk ook nog:

(20a) (Het probleem is erg ingewikkeld.) Z'n oplossing zal afhangen van vele factoren.   <<twijfelachtig>>
(20b) (Het probleem is erg ingewikkeld.) De oplossing ervan zal afhangen van vele factoren.
(20c) (Het probleem is erg ingewikkeld.) De oplossing zal afhangen van vele factoren.
(21) Het gebruik van een offerblok heeft (z' n) voordelen, maar ook (z'n) nadelen.

Voor de keuze tussen een bezittelijk voornaamwoord, een voornaamwoordelijk bijwoord of geen van beide in zinnen als de bovenstaande, zijn vooralsnog geen duidelijke regels te geven.
 
3 De bezittelijke voornaamwoorden van de derde persoon kunnen naar verschillende referenten verwijzen. Zo kan zin (22) op twee verschillende manieren geïnterpreteerd worden naargelang zijn wel of niet naar het onderwerp Karel verwijst:

(22) Plotseling stond Karel voor zijn zoon.

Verwijst zijn naar het onderwerp, dan is de betekenis 'zijn eigen'. Heeft zijn niet het onderwerp als antecedent, maar verwijst het naar iemand anders, dan is de betekenis van zijn zoon ' de zoon van x', waarbij x iemand anders dan Karel is. Situatie of context kunnen in zulke gevallen uitsluitsel geven over de bedoeling. In de tweede interpretatie kan ter verduidelijking in plaats van zijn het aanwijzend voornaamwoord diens gebruikt worden .
 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina