Inleiding
 
[ 5·5·1 ]
 
1 De bezittelijke voornaamwoorden komen op een aantal punten met de persoonlijke overeen. Ze kunnen buitentekstelijk en binnentekstelijk verwijzen. Ze worden onderscheiden naar persoon en getal (vergelijk ), naar de mogelijkheid om beklemtoond te worden (volle en gereduceerde vormen), in de tweede persoon naar het gebruik in een gesprekssituatie (je- en u-vormen) (vergelijk ) en in de derde persoon naar het genus (vergelijk ).
     Op andere punten verschillen de bezittelijke voornaamwoorden van de persoonlijke. Zo kan men zelfstandige en niet-zelfstandige vormen van het bezittelijk voornaamwoord onderscheiden. In het volgende voorbeeld is mijn niet-zelfstandig (het fungeert als determinator in de naamwoordelijke constituent mijn boek), jouwe zelfstandig (het is zelf kern van een naamwoordelijke constituent, t.w. het jouwe):

(1) Dit is niet mijn boek, maar het jouwe.

Verder hebben de bezittelijke voornaamwoorden niet alleen een verwijzende functie, maar drukken ze ook een 'bezitsrelatie' uit .
 
2 In afzonderlijke subparagrafen worden eerst enkele algemene aspecten van het gebruik van het bezittelijk voornaamwoord behandeld. Daarna volgen subparagrafen over de vormen en het gebruik van de niet-zelfstandige bezittelijke voornaamwoorden van de eerste, tweede en derde persoon. Vervolgens worden de zelfstandige vormen en enkele archaïsche vormen en vaste uitdrukkingen besproken. Ten slotte wordt een subparagraaf gewijd aan het gebruik van het bezittelijk voornaamwoord en het 'possessieve lidwoord' in bepaalde verbindingen.
 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina