|
(1)
|
Johan en Pieter verdedigden elkaar goed.
|
|
(2)
|
Kees en Wim zeiden dat Johan en Pieter elkaar goed verdedigden.
|
|
(3)
|
Kees en Wim zeiden tegen elkaar dat Johan en Pieter
zich goed verdedigden.
|
|
(4)
|
Johan en Pieter verstonden de kunst (om) elkaar tot
het uiterste te verdedigen.
|
|
(5)
|
Johan en Pieter wilden elkaars vrienden verdedigen.
|
|
(6)
|
Elkaar bedienend, praatten de oude heren honderd uit.
|
|
(7)
|
Ze verboden hun dienaren elkaars kleren aan te trekken.
|
|
(8)
|
Dit zijn elkaar tegenwerkende factoren.
|
|
(9)
|
Elkaar vliegen afvangen is niet sympathiek. (= 'Het is niet
sympathiek dat men elkaar (...)')
|
|
(10)
|
Ik vind die jongens een gevaar voor elkaar.
|
|
(11)
|
Dat praten met elkaar was voor Bart en Marijn een
noodzaak geworden.
|
|
(12)
|
Zij stond verbaasd over hun afkeer van elkaar. (= '(...) de afkeer die
zij van elkaar hadden')
|