|
|
Het antecedent
|
[ 5·4·3·3 ]
|
|
Voor het uitdrukken van een wederkerige relatie is het noodzakelijk dat het
antecedent van elkaar meer dan één zelfstandigheid aanduidt.
Zo kunnen bijv. als antecedent voorkomen (in de voorbeelden zijn de
antecedenten gecursiveerd):
|
·
een nevenschikking met en:
|
(1)
|
Jij en ik zullen elkaar nooit verlaten.
|
·
een naamwoordelijke constituent met een meervoudig substantief als kern:
|
(2)
|
Mijn dochtertjes vertellen elkaar wilde verhalen.
|
·
een naamwoordelijke constituent met een meervoudig voornaamwoord als kern:
|
(3)
|
Die daar hebben het altijd aan de stok met elkaar.
|
|
(4)
|
Wie bestrijden elkaar daar eigenlijk?
|
·
een voornaamwoord met algemene referentie, dat geacht kan worden altijd
naar meer dan één persoon te verwijzen:
|
(5)
|
Als je elkaar respecteert, doe je zoiets niet.
|
|
(6)
|
Men hielp elkaar.
|
|
De verwijzing kan ook impliciet zijn (dus niet binnentekstelijk), namelijk
in imperatiefzinnen gericht tot meer dan één toegesprokene. Zo bijv. in de
vaste uitdrukking:
|
(7)
|
Draagt elkanders lasten.
|
In plaats van een meervoudig substantief kan ook een verzamelnaam gebruikt
worden; vergelijk:
|
(8a)
|
Over een uur komen de leerlingen weer in dit lokaal bij elkaar.
|
|
(8b)
|
Over een uur komt de klas weer in dit lokaal bij elkaar.
|
|
(9)
|
De menigte ging uit elkaar.
|
|
(10)
|
Het jeugdige publiek begon elkaar met allerlei projectielen te
bekogelen.
|
Is de wederkerige betekenis van elkaar na een voorzetsel
gedeeltelijk of geheel verdwenen
, dan kan ook een enkelvoudige persoons- of zaaknaam antecedent zijn.
Voorbeelden:
|
(11)
|
Het verhaal hangt als los zand aan elkaar.
|
|
(12)
|
De zaak zit goed in elkaar.
|
|
(13)
|
Henk heeft de radio uit elkaar gehaald.
|
|
(14)
|
De ballon zal uit elkaar spatten.
|
|
(15)
|
De man zakte in elkaar.
|
|
|
|
|