Vormcategorieën
 
[ 3·3·2·3·i ]
 
Substantieven die tot de volgende vormcategorieën behoren, zijn het-woorden.

[1]  Alle verkleinwoorden;
     Voorbeelden zijn: het mannetje, het poesje, het kopje .

[2]  Woorden die eindigen op een van de volgende achtervoegsels: -asme, bijv. het enthousiasme, het pleonasme, het sarcasme ;
     -isme, bijv. het idealisme, het realisme, het socialisme ;
     -ment, bijv. het instrument, het pierement, het testament ;
     -sel, bijv. het achtervoegsel, het stelsel, het verzinsel (maar: het/de deksel, de/het stijfsel) ; in een aantal de-woorden is -sel geen achtervoegsel, bijv. de bussel, de diesel, de dissel, de gesel, de kansel, de mossel, de oksel, de wissel ;
     en woorden van Latijnse afkomst op:
     -um, bijv. het centrum, het gymnasium, het referendum (maar: de datum, de geranium, de petroleum, de/het opium) .

[3]  Afleidingen van een werkwoordsstam zonder toevoegsel (al dan niet met klinker- en/of medeklinkerverandering), beginnend met de voorvoegsels be-, ge-, ont- of ver- (vergelijk , categorie [1]);
     Voorbeelden van deze categorie zijn:

het begin, berouw, bestuur, geloof, genot, geval, onthaal, ontslag, ontwerp, verband, verhoor, verzet

. Uitzonderingen zijn onder andere: de verbouw, de verhuur, de verkoop (meestal uitgesproken als vèrkoop, niet met sjwa).

[4]  Afleidingen van een werkwoordsstam met het voorvoegsel ge- ;
     Voorbeelden:

het geblaf, gedoe, gejuich, geloop, gerace, geschrijf, gezeur

.

[5]  Woorden die afgeleid zijn van substantieven met het voorvoegsel ge- en het achtervoegsel -te en verzamelnaam zijn ;
     Voorbeelden:

het gebeente, geboomte, geraamte, (on)gedierte

. Woorden met het voorvoegsel ge- en eindigend op -te die geen afleidingen van substantieven en/of geen verzamelnamen zijn, sluiten zich soms bij de genoemde categorie aan ( het gedeelte, het gehalte, het gehemelte (ook: het verhemelte), het gevaarte) ; de-woorden zijn echter onder andere geboorte, gedaante, gedachte, gelofte, gemeente, gestalte, gewoonte .

[6]  Als substantief gebruikte woorden die tot andere woordsoorten behoren en als geheel gesubstantiveerde groepen;
     Voorbeelden zijn:

het schrijven, het eten, het racen, het besprokene, het wit (van een ei), het leuke (daarvan), het (eigen) ik, het mijn en dijn, het waarom, het voor en tegen, het (aarzelende) 'als', het (onverbiddelijke) 'nee', het Wien Neerlands Bloed, het Sesam-open-u

Namen van personen en van cijfers en getallen zijn echter altijd de -woorden ( de katholiek, de blinde, de twee, de 37 ).

 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina