|
Met zijn worden de onovergankelijke (intransitieve)
werkwoorden vervoegd die een verandering uitdrukken van de toestand waarin
het onderwerp zich bevindt. Hiertoe behoren onder andere:
aankomen,
bevriezen,
gaan,
groeien,
komen,
ontsnappen,
opstaan,
rijzen,
schrikken,
sterven,
stijgen,
stikken,
vallen,
verdorren,
vergrijzen,
verouderen,
verschijnen,
verstommen,
vertrekken,
vluchten,
worden
(Zie voor gaan ook
.)
|
(1)
|
Hij is zojuist aangekomen.
|
|
(2)
|
Het water is bevroren.
|
|
(3)
|
Na een kwartier zijn we maar gegaan.
|
|
(4)
|
Is hij al vertrokken?
|
Het werkwoord
ophouden ('eindigen, stoppen, niet doorgaan') wordt meestal met
zijn vervoegd, maar ook nogal eens met hebben,
bijv.:
|
(5)
|
Eind 1991 is/heeft de Sovjet-Unie officieel
opgehouden te bestaan.
|
|
(6)
|
Het was/had eindelijk opgehouden met regenen.
|
(Voor de werkwoorden
eindigen en
stoppen zelf zie
.)
Verder worden nog de volgende werkwoorden met zijn vervoegd:
blijken,
blijven,
gebeuren,
geschieden,
(ge)lukken,
mislukken,
slagen en zijn
|
(7)
|
Het was gebleken dat niet al het geld goed terecht kwam.
|
|
(8)
|
Ik ben toch maar wat langer gebleven.
|
|
(9)
|
Het was gebeurd voordat iemand er erg in had.
|
|
(10)
|
Maar toen was het kwaad al geschied.
|
|
(11)
|
Het was de politie gelukt de bom onschadelijk te
maken.
|
|
(12)
|
De aanslag is dus mislukt.
|
|
(13)
|
Saskia is geslaagd voor haar examen.
|
|
(14)
|
Waar ben je toch al die tijd geweest?
|
Het werkwoord
optreden wordt eveneens met zijn vervoegd, maar
een enkele keer ook met hebben, vooral in de betekenis 'als
artiest(en) optreden (op het toneel e.d.)'. Vergelijk:
|
(15)
|
Is die pijn al vaker opgetreden? ('zich voordoen')
|
|
(16)
|
Die groep is/heeft hier vorig jaar ook al opgetreden.
('op toneel optreden')
|
Ook het werkwoord
bevallen ('behagen, aanstaan') wordt gewoonlijk met
zijn vervoegd, maar het kan een enkele keer met
hebben voorkomen. Vergelijk:
|
(17)
|
Het uitstapje is ons uitstekend bevallen.
|
|
(18)
|
Zijn arrogante gedrag heeft me nooit bevallen.
|
Vrijwel alle samengestelde onovergankelijke werkwoorden die gevormd zijn
met de werkwoorden blijven (bijv.
thúisblijven), gaan (bijv.
óndergaan), komen (bijv.
bíjkomen,
overkómen) en vallen (bijv.
méévallen,
ópvallen) worden vervoegd met zijn, ook als er geen
sprake is van een verandering van toestand. Voorbeelden:
|
(19)
|
Ik ben maar eens een dag thuisgebleven.
|
|
(20)
|
De zon is snel ondergegaan.
|
|
(21)
|
Zoiets was mij nog niet eerder overkomen.
|
|
(22)
|
De resultaten zijn erg meegevallen.
|
Opmerking 1
|
In tegenstelling tot het onovergankelijke
óndergaan wordt het overgankelijke
ondergáán, zoals alle overgankelijke werkwoorden
, vervoegd met hebben. Vergelijk met (20)
hierboven:
|
(i)
|
Hij heeft zijn straf lijdzaam ondergaan.
|
Het eveneens overgankelijke
nágaan ('onderzoeken') daarentegen wordt weliswaar meestal
met hebben, maar vaak ook met zijn vervoegd,
bijv.:
|
(ii)
|
We hebben/zijn een en ander nagegaan aan de hand
van corpora.
|
|
|
Opmerking 2
|
De respectievelijk van blijven en gaan gevormde
werkwoorden
verblijven en
schoolgaan worden, hoewel ze onovergankelijk zijn, met
hebben vervoegd:
|
(i)
|
Ook vóór zijn studie had hij al lang in het buitenland
verbleven.
|
|
(ii)
|
We hebben samen schoolgegaan.
|
|
|
Opmerking 3
|
In afwijking van de regel wordt in irrealiszinnen
soms hebben in plaats van zijn gebruikt, bijv.:
|
(i)
|
Hadden we maar eerder weggegaan, dan
hadden we niet te laat gekomen.
<informeel>
|
|
(ii)
|
Met mij erbij had dat zeker niet gebeurd.
<informeel>
|
Dit gebruik, dat vrijwel alleen in gesproken taal
voorkomt, wordt door maar weinig taalgebruikers tot de standaardtaal
gerekend.
|
|
|
|