Werkwoorden die overgankelijk en onovergankelijk gebruikt kunnen worden
 
[ 2·3·2·8·iv·c·1 ]
 
hebben, hulpwerkwoord van tijd zijn, hulpwerkwoord van tijd Werkwoorden die overgankelijk en onovergankelijk gebruikt kunnen worden zijn onder andere: bedaren, eindigen, genezen, minderen, smelten, stoppen, trouwen, veranderen, verbranden, vermeerderen, verminderen, verteren Bij overgankelijk gebruik worden ze met hebben vervoegd, anders met zijn:
     overgankelijk

(39a) Hij heeft hem eindelijk bedaard.
(40a) De dokter heeft hem genezen.
(41a) Daarna heeft ze de kous geminderd.
(42a) De pastoor heeft ons getrouwd.
(43a) Hij heeft het lood gesmolten.
(44a) Hij moet dat ontwerp veranderd hebben.

onovergankelijk

(39b) Hij is eindelijk bedaard.
(40b) Hij is genezen.
(41b) De pijn is nu geminderd.
(42b) We zijn in december getrouwd.
(43b) Het lood was gesmolten.
(44b) Hij is wel erg veranderd.


 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina