De vorming van het presens (onvoltooid tegenwoordige tijd, o.t.t.)
 
[ 2·3·2·8·ii ]
 
Zowel bij de regelmatige werkwoorden als bij de onregelmatige werkwoorden-a komen in het presens drie verschillende vormen voor: de stam, stam + t en de infinitiefvorm.
     De stam wordt gebruikt in de eerste persoon enkelvoud en als de persoonlijke voornaamwoorden jij of je (als onderwerp) rechts van de persoonsvorm staan: ik werk, ik kom; werk jij, kom je
     De infinitiefvorm wordt gebruikt in de eerste en derde persoon meervoud en als jullie onderwerp is: wij werken, jullie komen, de leerlingen werken Voor de uitspraak van de slot-n vergelijk .
     Stam + t wordt gebruikt in de overige gevallen: als een persoonlijk voornaamwoord van de tweede persoon (jij, je; u; gij, ge) onderwerp is, afgezien van jullie en het in de tweede alinea genoemde gebruik van jij of je, alsmede in de derde persoon enkelvoud: jij werkt, u komt, hij werkt Opmerking 1 Opmerking 2 Opmerking 3


 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina