|
|
Algemeen
|
[ 2·3·2·1 ]
|
|
In de ANS worden zoveel mogelijk de termen van de traditionele
grammatica gebruikt
, die grotendeels aan de grammatica van de klassieke talen ontleend
zijn. Zo is het woord 'wijs', dat voor een viertal
vormcategorieën van het Nederlandse werkwoord gebruikt wordt, een vertaling
van het Latijnse 'modus'. Deze term dekt ook in de klassieke grammatica
nogal verschillende inhouden. Zo heeft een regelmatig Grieks werkwoord
ongeveer tienmaal zoveel vormen die tot de 'modus indicativus'
(indicatief, aantonende wijs) gerekend worden als
vertegenwoordigers van de 'modus infinitivus' (infinitief, onbepaalde wijs),
terwijl verder bij de indicatief de categorieën '
persoon' en 'getal' een rol spelen en bij de infinitief niet. Maar als
de klassieke termen op het Nederlands worden toegepast, is het verschil
tussen de categorieën die met de term 'wijs' aangeduid worden, nog veel
groter. Dit valt met name op bij de categorie 'modus conjunctivus'
(conjunctief, aanvoegende wijs), die in de klassieke talen een behoorlijke
vormenrijkdom bezat en geregeld gebruikt werd (zij het in mindere mate dan
de indicatief), maar in het Nederlands vergeleken met de indicatief
morfologisch en wat het gebruik betreft, niet meer dan een rudiment is. Ook
de vierde 'wijs', de 'modus imperativus' (imperatief, gebiedende wijs) is
arm aan vormen, maar in het gebruik is deze categorie niet uitzonderlijk.
Binnen de vormcategorieën die met de term 'wijs' worden aangeduid, kunnen
de categorieën 'tijd' (tempus; als grammaticale categorie in de ANS
werkwoordstijd of grammatische tijd genoemd), 'persoon' en 'getal' (numerus)
een rol spelen. Dit is het geval als het werkwoord als persoonsvorm
voorkomt, dus niet bij de infinitief.
De werkwoordstijden (zie voor de benamingen en vormen
) hebben onder andere tot taak om uit te drukken of de door het
werkwoord genoemde werking voor, tijdens of na het spreekmoment te situeren
is
. Binnen iedere werkwoordstijd kunnen verschillende vormen bestaan voor
de categorieën 'persoon' en 'getal'. De categorie 'persoon' bestaat uit de
eerste, tweede en derde persoon; de categorie 'getal' uit enkelvoud en
meervoud (zie voor deze onderscheidingen
).
Opmerking
|
Het systeem van eerste, tweede en derde persoon kan doorkruist worden
door over zichzelf of tegen iemand anders
'in de derde persoon te
spreken'. Een persoonsvorm staat namelijk altijd in de derde
persoon als het onderwerp geen voornaamwoord is, ongeacht de betekenis.
Zo duidt in (i) het onderwerp de spreker aan en in
(ii) t/m (vii) de toegesprokene(n), maar het
werkwoord staat steeds in de derde persoon:
|
(ia)
|
Ondergetekende is het hier niet mee eens.
|
|
(ib)
|
Ondergetekende ben het hier niet mee eens.
<<uitgesloten>>
|
|
(iia)
|
Onze kleine meid wil zeker wel een lekker koekje?
|
|
(iib)
|
Onze kleine meid wilt zeker wel een lekker koekje?
<<uitgesloten>>
|
|
(iii)
|
Gaat Bello met de baas mee?
|
|
(iv)
|
Willen de sopranen nog eens beginnen bij maat 17?
|
|
(v)
|
Als de heren hier even willen wachten, dan zal ik de directeur
waarschuwen.
|
|
(vi)
|
Meneer heeft zeker weer geen tijd om af te wassen?
|
|
(vii)
|
Wil dominee nog een kopje koffie?
<formeel, regionaal>
|
Het gebruik van de derde persoon bij het spreken tegen anderen kan tot de
standaardtaal gerekend worden als het gaat om het spreken tegen kinderen
(bijv. (iia)), (huis)dieren (bijv. (iii)),
meer dan één persoon ((iv) en (v)), en als de
taaluiting een negatieve connotatie heeft (ergernis, ironie, sarcasme en
dergelijke (bijv. (vi)).
In andere gevallen (zoals (vii)) is deze manier van
spreken als een
regionalisme
te beschouwen (vooral voorkomend in Friesland en het noordoosten van
Nederland) of als een
archaïsch
aandoende beleefdheidsformule.
|
|
Per werkwoordstijd bestaan er in de
geschreven taal
verschillende vormen voor enkel- en meervoud; in de
gesproken taal is dat niet altijd het geval. Met de
drie personen corresponderen zowel in de geschreven als in de gesproken
taal per werkwoordstijd soms maar niet altijd verschillende vormen.
Behalve de genoemde categorieën bestaan er in het Nederlands nog twee
vormcategorieën waarvoor de term 'deelwoord' (participium) gebruikt wordt.
Het voltooid deelwoord (verleden deelwoord, participium
perfecti) en het passief deelwoord
kunnen als één vormcategorie beschouwd worden, omdat ze altijd dezelfde
vorm hebben. Daarnaast bestaat het tegenwoordig deelwoord (onvoltooid
deelwoord, participium praesentis).
Door het zeer beperkte vormenbestand van de conjunctief (aanvoegende wijs)
en imperatief (gebiedende wijs) spelen de categorieën 'tijd', 'persoon' en
'getal' daar maar een ondergeschikte rol. Als een bepaalde werkwoordsvorm
wordt aangeduid in termen van deze drie categorieën (bijv. 'presens, eerste
persoon, enkelvoud' of 'imperfectum, tweede persoon, meervoud') zonder
verdere toevoeging, wordt dan ook altijd een vorm van de indicatief
(aantonende wijs) bedoeld. Daarom komt in de hier volgende subparagrafen de
indicatief niet expliciet aan de orde. Alle andere hierboven genoemde
vormcategorieën worden wel behandeld, in de volgorde die voor de
beschrijving het meest praktisch is. Bovendien wordt een subparagraaf
gewijd aan de 'stam', een geconstrueerd taalelement dat als hulpmiddel
dient voor de bepaling van de vervoeging.
Vermelding verdient nog dat infinitieven en deelwoorden wel
niet-vervoegde of infiniete
werkwoordsvormen genoemd worden; de andere werkwoordsvormen heten dan
vervoegd of finiet.
De regels die in de volgende subparagrafen gegeven worden, gelden
uitsluitend voor de regelmatige werkwoorden en de onregelmatige
werkwoorden-a.
|
|
|
|