|
|
Standaardtaal
|
[ 0·6·2·1 ]
|
1 |
De meeste talen kennen verschillende variëteiten:
taalsystemen die genoeg overeenkomst vertonen om tot één taal - in ruime
zin - te worden gerekend, maar genoeg verschil om van elkaar onderscheiden
te kunnen worden. Eén van die variëteiten is meestal de taal die algemeen
bruikbaar is in zogenaamde secundaire relaties, dat wil zeggen in het
contact met 'vreemden'.
Dit geldt ook voor het Nederlands. Men onderscheidt - in de taalwetenschap
en/of in het dagelijks spraakgebruik - verschillende Nederlandse dialecten,
regiolecten, sociolecten, groepstalen, vaktalen, enz., die beperkt
bruikbaar zijn, én een algemeen bruikbare variëteit. Voor deze variëteit
zijn of waren verschillende benamingen in gebruik, bijvoorbeeld
'Algemeen Beschaafd Nederlands', meestal afgekort tot
'ABN' - wat ook opgevat kan worden als '
Algemeen Bruikbaar Nederlands' -, of 'Algemeen
Nederlands' (AN). De laatste decennia wordt in
toenemende mate de uit de taalwetenschap afkomstige term '
Standaardnederlands' of 'Nederlandse standaardtaal'
gebruikt.
Ook de ANS gebruikt laatstgenoemde term. Als tentatieve
betekenisomschrijving kan gegeven worden: de taal waarin geen elementen of
structuren voorkomen die duidelijk opvallen als niet-algemeen.
|
|
2 |
Een taalverschijnsel kan om verschillende redenen niet-algemeen zijn.
Allereerst kan het gaan om ongrammaticale verschijnselen, die uit de aard
der zaak niet-algemeen zijn en duidelijk opvallen, omdat ze niet tot de
taalstructuur behoren. Ze worden in de ANS gekenmerkt als
'uitgesloten'
.
Verder gaat het om stijl- en
streekgebonden varianten.
(Varianten zijn elementen van een variëteit.)
Dergelijke varianten kunnen behalve buiten ook binnen de
standaardtaal voorkomen. Elke standaardtaal kent interne
variatie, ook de Nederlandse. Het gaat dan om varianten waarvan
onderzoekers weten (of bijzonder taalgevoelige leken aanvoelen) dat ze in
een bepaalde variëteit meer voorkomen dan in een andere, maar die voor de
meerderheid van de taalgebruikers niet kenmerkend zijn voor die variëteit.
Wie zegt
mijn buurman noch zijn vrouw
gebruikt een voegwoord dat meer in geschreven dan in gesproken taal
voorkomt, maar niemand zal zeggen dat hij 'boekentaal spreekt'. Wie zegt
Er kwam een auto aangereden
(en niet:
Er kwam een auto aanrijden
) gebruikt een deelwoordconstructie die in de zuidelijke helft van het
taalgebied frequenter is dan in de noordelijke, maar de kans is heel gering
dat iemand in het noorden de spreker alleen hierom een zuiderling zal
noemen.
Mijn buurman alsmede zijn vrouw
klinkt echter wel uitgesproken als boekentaal en de woordvolgorde in
een onderwerp waar we beter niet kunnen over spreken
is typerend voor het Nederlands in België. Het voegwoord en de
woordvolgorde waar het hier om gaat, vallen volgens de door de
ANS gehanteerde definitie buiten
de standaardtaal. Ze worden in voorbeelden gekenmerkt door de labels
'formeel' respectievelijk 'regionaal'.
Als we het label 'twijfelachtig', dat een aparte plaats inneemt, buiten
beschouwing laten, kunnen we standaardtaal dus in ANS-termen
ook omschrijven als 'niet-gelabelde taal'.
|
|
3 |
Behalve stijlgebonden en streekgebonden variatie bestaat er nog andere
variatie in het Nederlands
. Voor de bepaling van de standaardtaal is die echter veel minder
belangrijk dan de twee hier genoemde vormen van variatie. Voor
anderstaligen en dialectsprekers die informatie over de standaardtaal
willen hebben - twee belangrijke doelgroepen van de ANS - is
het van wezenlijk belang geïnformeerd te worden over het verschijnsel dat
je in de Nederlandse standaardtaal bepaalde dingen wel kunt schrijven maar
niet kunt zeggen (en omgekeerd), en dat die taal niet in alle delen van het
taalgebied op precies dezelfde manier gesproken en geschreven wordt.
Vandaar de in de ANS gehanteerde definitie van de
standaardtaal, die een genuanceerde en toch duidelijke beschrijving
mogelijk maakt, al kleven er twee bezwaren aan.
Het eerste betreft de beoordeling van de varianten. Welke moeten er
gerekend worden tot de variatie binnen, welke tot die buiten de
standaardtaal? Deze beoordeling is een zaak van de redactie geweest,
uiteraard bijgestaan door de redactieraad. Er is in de mate van het
mogelijke wel gebruik gemaakt van gegevens uit corpora, frequentieonderzoek,
onderzoek op het gebied van taalvariatie, enz., maar de
onderzoeksresultaten gaven de redactie zeker niet in alle gevallen
voldoende houvast. Afgaan op het eigen oordeel was vaak niet te vermijden.
Het tweede bezwaar heeft te maken met de misvatting dat (alleen)
'Standaardnederlands' gelijk te stellen zou zijn met 'goed Nederlands'
.
|
|
|
|