|
|
'Goed' Nederlands
|
[ 0·6·5 ]
|
1 |
De vraag 'Is dit goed Nederlands?' is van een andere aard dan vragen als
'Is de uitkomst van deze optelling goed?' en 'Is deze stad inderdaad de
hoofdstad van dit land?'. Het antwoord op de tweede vraag is altijd na te
rekenen, het antwoord op de derde vraag is altijd op te zoeken. Of iets
'goed Nederlands' is, kan echter niet altijd afgeleid worden uit
'taalregels' of opgezocht in een 'taalboek'.
De grammaticaliteit of aanvaardbaarheid van structuren en elementen van de
Nederlandse taal wordt uiteindelijk bepaald door de Nederlandstaligen zelf.
Wie een antwoord op de vraag naar 'goed Nederlands' zoekt in de
ANS, kan daarom in elk geval alles wat behoort tot de
standaardtaal-zonder-variatie (de binnenste cirkel van
figuur 0.1
) als zodanig beschouwen. Dat is immers het gedeelte van de Nederlandse
taal waar alle Nederlandstaligen het over eens zijn (aangenomen dat de
beschrijving daarvan in de ANS geheel juist en volledig is).
Dat is ook verreweg het grootste gedeelte van de taal.
Iets moeilijker is het met de variatie binnen de standaardtaal (het gebied
tussen de binnenste en de middelste cirkel in figuur 0.
1
). Wie elke variatie uit den boze vindt, zal in geval van twee
mogelijkheden ófwel alleen zijn eigen variant erkennen ófwel een uitspraak
van een 'taalautoriteit' verlangen. Maar de meesten zullen de hier bedoelde
variatie wel rekenen tot wat zij als 'goed Nederlands' beschouwen, omdat
het onopvallende, weinig gemarkeerde varianten betreft. Men kan echter
uiteraard van geval tot geval van mening verschillen over de vraag welke
varianten binnen en welke buiten de standaardtaal (dus in
figuur0.1 tussen de middelste en de buitenste
cirkel
) te situeren zijn. Dat is een kwestie van keuze.
|
|
2 |
Evenzeer een kwestie van keuze is de beslissing of er buiten de
standaardtaal - uiteraard volgens de definitie van de ANS - al
dan niet 'goed Nederlands' te vinden is. Er is hier een duidelijk verschil
tussen de variëteiten waar het om gaat: 'formele', 'informele' en
'regionale' taal.
Vrijwel niemand zal wat de ANS'formeel' Nederlands noemt, geen
'goed Nederlands' vinden. Misschien zal een enkele archaïsche vorm, zoals
de genitieven welks en welker, 'gek' gevonden
worden, maar de schrijftaal in het algemeen, inclusief formele vormen,
wordt slechts door weinigen met verkeerd taalgebruik geassocieerd.
Anders is het met de 'informele' variëteit. Taalvormen als
Jan die komt ook
(met zogenaamd steunpronomen die), die zelden of nooit in
schrift of druk verschijnen, worden door veel taalgebruikers gewantrouwd.
Dat is 'maar' spreektaal en dus ('eigenlijk') geen 'goed Nederlands'.
Nog problematischer is de 'regionale' taal. Hier zullen de (weinige) in
Nederland voorkomende varianten die in de ANS opgenomen zijn,
minder moeilijkheden opleveren dan de (relatief veel talrijker) Belgische.
Dat komt doordat er in Nederlandstalig België simplificerend gesteld twee
verschillende standpunten zijn over de gewenste ontwikkeling van de
Nederlandse taal: 'aansluiting bij de norm in Nederland' dan wel
'ontwikkeling van een eigen Belgisch-Nederlandse norm'. De aanhangers van
het eerste standpunt zullen de Belgisch-Nederlandse regionale varianten
anders beoordelen dan die van het tweede. De ANS-redactie
neemt in deze taalpolitieke controverse geen standpunt in, maar heeft het
wel tot haar taak gerekend de 'taalbeleidsmakers' in Nederlandstalig België
van het (grammaticale) materiaal te voorzien waarover beslissingen te nemen
zijn.
(Duidelijkheidshalve gebruikt de ANS niet de termen
'Vlaanderen' en 'Vlaams', omdat die
opgevat kunnen worden als verwijzend naar (de taal van) de dusgenaamde
provincies.)
|
|
3 |
In hoeverre is de ANS nu een spraakkunst waarin een antwoord
te vinden is op de vraag 'Is dit goed Nederlands?', anders gezegd: een
'normatieve grammatica'?
Allereerst is de ANS, zoals alle vergelijkbare werken,
normatief doordat ze bepaalde dingen wel en andere niet vermeldt. Zo is de
werkwoordsvorm heb voor de derde persoon (hij
heb), die door sommige Nederlanders ook in niet-dialectisch
taalgebruik gebezigd wordt, niet in de ANS opgenomen; deze
vorm wordt dus door de ANS-redactie niet als 'goed Nederlands'
beschouwd. Datzelfde geldt voor alles wat 'uitgesloten' wordt genoemd.
Laatstgenoemd label komt ook voor bij de gevallen 'tegen de regels'
. Bij de controversiële gevallen zijn doorgaans adviezen opgenomen
.
Wat de variatie betreft is terminologisch een duidelijk onderscheid gemaakt
tussen die binnen de standaardtaal (bijv. 'geografisch verschillend') en
die daarbuiten (bijv. 'regionaal')
. Voor wie een norm zoekt, zullen deze aanduidingen een nuttige functie
vervullen.
Dit alles neemt niet weg, dat blijft gelden wat in de inleiding van de
eerste druk (blz. 14-15) gezegd is: "Met de benamingen van de verschillende
varianten is uitsluitend een karakteristiek nagestreefd, geen veroordeling.
Dat betekent dat de gebruiker van de ANS zelf een
verantwoordelijkheid blijft dragen voor zijn keuze. Het antwoord op de
vraag 'wat is goed Nederlands?' valt dus niet rechtstreeks uit de
ANS af te leiden. Het zou immers een misvatting zijn te menen
dat alleen Standaard-Nederlands goed Nederlands zou zijn. Pas wie voor
zichzelf heeft uitgemaakt wat hij als goed Nederlands wil beschouwen, kan
aan de hand van de ANS uitmaken wat daartoe behoort: voor de
één horen ook sommige regionale varianten daartoe, voor de ander bepaalde
archaïsche vormen".
Hieraan kan toegevoegd worden dat de desbetreffende keuzes niet voor
iedereen altijd en overal dezelfde hoeven te zijn. Wie graag spreektalig of
informeel schrijft in persoonlijke brieven, zal dit waarschijnlijk niet
doen in zakenbrieven of beleidsstukken. Wie een voorstander is van een
eigen Belgisch-Nederlandse norm, zal toch liever geen regionale varianten
verwerken in een cursus Nederlands voor anderstaligen in Nederland. Alleen
in werken als de ANS bestaat de taal op zichzelf; in het
werkelijke leven komt ze altijd in een persoonlijke of maatschappelijke
context voor.
|
|
|
|