Naamwoordelijke gezegdes
 
[ 28·3·5·2 ]
 
Naamwoordelijke gezegdes kunnen modaliteit uitdrukken wanneer er in het naamwoordelijk deel van het gezegde iets over de hele zin geprediceerd wordt waarin de attitude van de spreker ten opzichte van de mededeling naar voren komt. Dit gebeurt meestal in de constructie 'het is + naamwoordelijk deel van het gezegde + dat...', waarbij het voorlopig onderwerp is en de onderwerpszin ingeleid door dat volgt op het naamwoordelijk deel van het gezegde. Voorbeelden:

(1) Het is jammer dat je die foto verloren hebt.
(2) Het is belachelijk dat Rens ontslagen is.
(3) Het is mogelijk dat Vincent dit keer slaagt.
(4) Het is onwaarschijnlijk dat Flavia komt.

In de zinnen (1) en (2) is er sprake van een gevoelsmodaliteit en in de zinnen (3) en (4) van een verstandsmodaliteit.
     Als het naamwoordelijk gezegde een negatief element bevat, kan de onderwerpszin die volgt op het naamwoordelijk gezegde ook beginnen met of. Vergelijk:

(5) Het is niet geheel zeker of de minister ook komt.
(6) Het is onduidelijk of hij hier blijft of meteen doorreist.


 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina