Modaliteiten kunnen met behulp van allerlei grammaticale categorieën tot
uitdrukking worden gebracht. Soms behoort een modaal element uit een
bepaalde categorie daarbij slechts tot één soort modaliteit (i
of ii in schema 28.1/28.2), maar
vaak behoort het ook tot beide soorten modaliteit (zie hiervoor
). In dit boek zijn de belangrijkste grammaticale categorieën die met modaliteit in
verband worden gebracht:
·
hulpwerkwoorden van modaliteit (zie
);
·
werkwoordsvormen met modale functie (zie
en
);
·
werkwoordelijke en naamwoordelijke gezegdes (zie
);
We besteden in de volgende subparagrafen daarom alleen aandacht aan de
bovengenoemde grammaticale categorieën. Dit wil echter niet zeggen dat er
geen andere mogelijkheden zijn om modaliteiten tot uitdrukking te brengen,
zoals bijv. bepaalde zinstypen. Voorbeeld:
(1)
Wat een stof ligt hier!
Met de uitroepende zin in (1) brengt de spreker behalve de
mededeling dat er een hoop stof ligt, ook zijn verbazing of
verontwaardiging hierover tot uitdrukking.
Verder hebben ook verschijnselen als intonatie en accentuering een modale
functie. Ze kunnen in sommige gevallen uitsluitsel geven over de wijze
waarop een modaal element geïnterpreteerd moet worden. Vergelijk:
(2a)
Ton komt zeker.
(2b)
Ton komt, zeker?
In (2a) maakt zeker onderdeel uit van de
mededeling. Er is geen pauze of intonatiebreuk tussen komt en
zeker. De spreker geeft met het gebruik van deze bepaling van
modaliteit aan dat de mededeling overeenkomstig de werkelijkheid is: Tons
komst is zeker. In (2b) daarentegen maakt zeker
door de vragende intonatie geen deel meer uit van de mededeling, maar vormt
er als het ware een soort commentaar op. Met dezelfde bepaling van
modaliteit geeft de spreker nu te kennen dat hij niet weet of Tons komst
zeker is: Tons komst is dus onzeker.