Splitsing
 
[ 25·12·2·2·3 ]
 
Als evenmin of zomin vóór het eerste lid staan, is splitsing normaal mogelijk, bijv.:

(6) Ik kon evenmin een zaklantaarn vinden als lucifers.
(7) Ze heeft evenmin geluk gekend in haar leven als rijkdom.

Staan evenmin of zomin tussen beide leden in, dan is splitsing alleen mogelijk als de onder 2a genoemde hechte eenheid van de constructie doorbroken wordt, met andere woorden wanneer het eerste lid een ontkenning bevat. Vergelijk:

(8a) Ik kon geen zaklantaarn vinden, evenmin als lucifers.
(8b) Ik kon een zaklantaarn vinden, evenmin als lucifers.   <<uitgesloten>>
(9a) Ze heeft geen geluk gekend in haar leven, evenmin als rijkdom.
(9b) Ze heeft geluk gekend in haar leven, evenmin als rijkdom.   <<uitgesloten>>


 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina