De omkeerbaarheid van de leden
 
[ 24·3·2 ]
 
1 In veel gevallen zijn de leden van een nevenschikking niet alleen functioneel gelijkwaardig, maar kunnen ze ook van plaats verwisseld worden. Dit geldt bijv. voor de zinnen (1a) en (1b):

(1a) Hendrik en Jozef hadden binnenpretjes.
(1b) Jozef en Hendrik hadden binnenpretjes.

De leden Hendrik en Jozef uit (1a) kunnen hier zonder enig bezwaar van syntactische of semantische aard in omgekeerde volgorde geplaatst worden.
     Er zijn echter ook nevenschikkingen die niet of moeilijk omkeerbaar zijn.
 
2 Omkering kan uitgesloten zijn op grond van de betekenisrelatie. Dit is het geval als door verwisseling van de leden de betekenis van het geheel verandert.
     In een nevenschikking met het voegwoord want bijvoorbeeld wordt in het tweede lid een verklaring gegeven voor wat in het eerste lid omschreven wordt. Voorbeeld:

(2a) Hij is niet thuis, want het licht is uit.

Bij omkering wordt een geheel andere causale relatie uitgedrukt:

(2b) Het licht is uit, want hij is niet thuis. ( in de betekenis van (2a))

Zo wordt er bij de omkering van de rangschikkende nevenschikking met en in (3a), in (3b) een andere volgorde in de tijd aangegeven:

(3a) Hij kookte, at en waste af.
(3b) Hij waste af, kookte en at.


 
3 Omkering is ook uitgesloten als het tweede lid pas te interpreteren is nadat het eerste is genoemd, omdat in het tweede lid verwezen wordt naar elementen van het eerste. Dit is onder meer het geval bij het gebruik van voornaamwoorden of voornaamwoordelijke bijwoorden. Vergelijk:

(4) Hendrik en zijn broer hadden binnenpretjes.
(5a) Zijn broer en Hendrik hadden binnenpretjes. ( in de betekenis van (4))

Door vooropplaatsing van de woorden zijn broer in (5a) kan het substantief Hendrik niet langer als antecedent fungeren (zoals in (4)), maar wordt er bijvoorbeeld verwezen naar een element dat aan de zin voorafgaat:

(5b) Mark las een ernstig boek. Zijn broer en Hendrik hadden binnenpretjes.

Andere voorbeelden:

(6a) Jan is groot en hij is slim. (hij = Jan)
(7) Hij is slim en Jan is groot. (Hij Jan)
(8a) De draaimolen draait en mijn broertje zit erin. (erin = in de draaimolen)
(9) Mijn broertje zit erin en de draaimolen draait. (erin in de draaimolen)

Vervanging van de verwijzende woorden door niet-verwijzende levert steeds omkeerbare nevenschikkingen op:

(6b) Jan is groot en Jan is slim.
(8b) Mijn broertje zit in de draaimolen en de draaimolen draait.

Om dezelfde reden zijn er beperkingen op de omkeerbaarheid - zij het niet in even sterke mate - als het werkwoord doen met verwijzende betekenis wordt gebruikt. Vergelijk:

(10) Jan schreef met een pen en Piet deed het met een potlood.
(11) Piet deed het met een potlood en Jan schreef met een pen.   <<twijfelachtig>>

De verwijzende elementen kunnen gedeeltelijk verwijzend zijn: ze refereren dan aan iets wat voorafgaat en ze voegen er tegelijk iets aan toe, bijv.:

(12) Frank wil buiten spelen en Ludo wil het tegenovergestelde.
(13) Ludo wil het tegenovergestelde en Frank wil buiten spelen. ( in de betekenis van (12))

Door het tegenovergestelde wordt in (12) het 'buiten spelen' van de eerste zin weer opgenomen, maar op een andere manier: Ludo wil het tegenovergestelde van buiten spelen; dat kan bijvoorbeeld zijn 'binnen spelen'.
     Andere voorbeelden met gedeeltelijk verwijzende elementen, waar de leden van de nevenschikking in het algemeen niet omkeerbaar zijn:

(14) Of je doet het op jouw manier of je doet het anders.
(15) Wij gingen naar het zuiden, de anderen kozen de omgekeerde richting.
(16) De Duitser sprong precies acht meter en de Belg sprong dertig centimeter verder (dan acht meter).

Opmerking


 
4 Verder is omkering uitgesloten als in een van de leden door samentrekking een deel is weggelaten, terwijl de leden van de nevenschikking in niet-samengetrokken vorm wel omkeerbaar zijn. Voorbeelden:

(17a) opmerkingen en aanmerkingen
(17b) aanmerkingen en opmerkingen
(17c) op- en aanmerkingen
(17d) aanmerkingen en op-   <<uitgesloten>>
(18a) de vragen aan de minister en de antwoorden van de minister
(18b) de antwoorden van de minister en de vragen aan de minister
(18c) de vragen aan (-) en de antwoorden van de minister
(18d) de antwoorden van de minister en de vragen aan (-)   <<uitgesloten>>
(19a) Ik heb van Marie sigaren gekregen en ik heb van Jan een boek gekregen.
(19b) Ik heb van Jan een boek gekregen en ik heb van Marie sigaren gekregen.
(19c) Ik heb van Marie sigaren gekregen en (-) (-) van Jan een boek (-).
(19d) (-) (-) Van Jan een boek (-) en ik heb van Marie sigaren gekregen.   <<uitgesloten>>

Wat de omkeerbaarheid van de niet-samengetrokken vormen betreft, kan opgemerkt worden dat (17a) gebruikelijker is dan (17b) en (18a) meer voor de hand ligt dan (18b). In het eerste geval gaat het om een min of meer stereotiepe combinatie (zie 5 hieronder); in het tweede geval is de tijdsorde bepalend: antwoorden volgen meestal op vragen (al is een context waarin (18b) normaal is, wel denkbaar).
 
5 Ten slotte zijn er de vele stereotiepe combinaties die niet of moeilijk omkeerbaar zijn. Tot de onomkeerbare behoren:

·   vaste combinaties (waaronder uitdrukkingen), zoals:

(20) wis en waarachtig
(21) vast en zeker
(22) voor een appel en een ei
(23) door schade en schande
(24) heg noch steg weten

(In België heeft de combinatie in (21) meestal de volgorde zeker en vast.)

·   (delen van) namen van firma's, instellingen en dergelijke, zoals:

(25) v & d
(26) (Ministerie van) Verkeer en Waterstaat



·   titels van boeken of verhalen, zoals:

(27) Roodkapje en de boze wolf
(28) Romeo en Julia

en dergelijke verbindingen.

     Daarnaast zijn er nevenschikkingen waarvan de omkering door het gebruik of door maatschappelijke conventies bemoeilijkt wordt. Hier zijn geen vaste regels te geven, maar wel kunnen enkele tendensen worden aangeduid:

·   wat dichterbij is in tijd of ruimte wordt het eerst genoemd:

(29) vandaag of morgen
(30) deze hier en die daar
(31) in en om het gerechtsgebouw
(32) in binnen- en buitenland



·   bij een tegenstelling tussen een positief en een negatief begrip wordt het positieve vaak het eerst genoemd; bij combinaties van woorden met en zonder on- staat het woord met on- meestal achteraan, ook als het niet om een tegenstelling tussen positief en negatief gaat (zoals in (38)); voorbeelden:

(33) rijp en groen
(34) goed en kwaad
(35) winnen of verliezen
(36) meer of minder (maar: min of meer)
(37) gelijk of ongelijk
(38) even en oneven



·   worden in het ene lid een of meer mannelijke personen genoemd, in het andere vrouwelijke, dan gaat het mannelijke woord veelal aan het vrouwelijke vooraf:

(39) de koning en de koningin
(40) meneer en mevrouw Decadt
(41) de boer en de boerin
(42) vader en moeder
(43) broers en zusters

maar daartegenover staan de vaste formules:

(44) Dames en heren
(45) Mevrouw, mijne heren



·   het belangrijkste komt voor het minder belangrijke:

(46) Jezus en de apostelen
(47) Scotch en soda

Zo ook worden de ouderen genoemd vóór de jongeren, de volwassenen vóór de kinderen:

(48) vader en zoon
(49) vrouwen en kinderen.



 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina