Voegwoordelijke bijwoorden
 
[ 21·8·2·4 ]
 
Vooral de volgende voegwoordelijke bijwoorden kunnen in de aanloop voorkomen:

althans bovendien daarenboven desondanks dus evenwel immers integendeel intussen niettemin nochtans overigens trouwens

Enkele voorbeelden zijn:

(1) (Ik kan niet komen. Het is veel te druk.) Bovendien, opa |is| ziek (, en ik wil hem niet alleen laten.)
(2) Dus, met die kerel |moet| ik |gaan samenwerken?|
(3) Immers, de meeste politici |blijken| bang |te zijn| voor gezichtsverlies.
(4) (We hebben er geen bezwaar tegen.) Integendeel, we |juichen| het initiatief zelfs toe.
(5) (Ik voel daar weinig voor.) Trouwens, ik |heb| geen tijd.

Ook in dit soort gevallen komt er geen verwijswoord in de eigenlijke zin.
     Het gebruik van echter in de aanloop wordt door sommige taalgebruikers als een anglicisme en om die reden als niet correct beschouwd . Er hoeft geen bezwaar tegen gemaakt te worden. Echter kan ook op de eerste zinsplaats (maar dan wel samen met een ander element; zie ) of in het middenstuk geplaatst worden. Vergelijk:

(6a) (Soms doet hij vervelend.) Echter, hij |kan| soms erg lief |zijn.|
(6b) (Soms doet hij vervelend.) Soms echter |kan| hij erg lief |zijn.|
(6c) (Soms doet hij vervelend.) Hij |kan| echter soms erg lief |zijn.|


 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina