|
|
Partiële ontkenning
|
[ 21·4·9·2·ii ]
|
1 |
Ontkent niet niet de gehele zin, maar slechts een gedeelte
daarvan (partiële ontkenning), dan staat het vóór het gedeelte waar het
betrekking op heeft (dus vóór zijn bereik). Enkele voorbeelden, met
neutrale intonatie, zijn:
|
(1a)
|
Hij |heeft| vandaag niet tot vier uur |gewerkt.|
|
|
(2a)
|
(Tante zei) |dat| ze niet met tegenzin mee|gegaan was.|
|
|
(3a)
|
Bij de wedstrijd |bleken| niet veel pijlen de roos |te raken.|
|
|
(4a)
|
(Het schijnt) |dat| niet alle studenten |geslaagd zijn.|
|
In de zinnen (1a) t/m (4a) wordt de
werkwoordelijke inhoud zelf niet ontkend. Zin (1a) betekent
dan dat de met hij aangeduide persoon vóór vier uur opgehouden
heeft met werken. Zin (2a) drukt uit dat tante wel meegegaan
is, en dat dit met plezier gebeurd is. In zin (3a) wordt
meegedeeld dat maar een paar pijlen de roos bleken te raken, en zin
(4a) betekent dat naar het schijnt maar een deel van de
studenten geslaagd is. Vergelijk hiermee:
|
(1b)
|
Hij |heeft| tot vier uur niet |gewerkt.|
|
|
(2b)
|
(Tante zei) |dat| ze met tegenzin niet mee|gegaan was.|
|
|
(3b)
|
Bij de wedstrijd |bleken| veel pijlen de roos niet |te raken.|
|
|
(4b)
|
(Het schijnt) |dat| alle studenten niet |geslaagd zijn.|
|
In tegenstelling tot de (a) -zinnen hebben we hier te maken
met zinsnegatie. In (1b) heeft de persoon aangeduid door
hij niet gewerkt. Dit geldt voor de periode tot vier uur.
Daarna kan hij eventueel nog beginnen te werken. In (2b)
zegt tante dat ze niet meegegaan is, en dat dat met tegenzin gebeurde. Zin
(3b) drukt uit dat het niet raken van de roos geldt voor
veel pijlen, en zin (4b) drukt uit dat geen enkele student
geslaagd is.
|
|
2 |
Een bijzonder geval van partiële negatie vormen correctiezinnen. Nu kan in
principe elk willekeurig zinsdeel of stuk daarvan (een woord of zelfs een
deel van een woord) afzonderlijk ontkend worden. Niet staat
vóór het zinsdeel dat ontkend wordt, of voor het zinsdeel waarvan een stuk
ontkend wordt. We illustreren dit met een voorbeeld: We hebben
gisteren de broer van Ans bezocht. De mogelijke zinsdeel(stuk)
ontkenningen zijn:
|
(5a)
|
Niet wíj |hebben| gisteren de broer van Ans |bezocht| (, maar
zij.)
|
|
(5b)
|
We |hebben| niet gísteren de broer van Ans |bezocht| (, maar
vorige week.)
|
|
(5c)
|
We |hebben| gisteren niet de bróer (maar de zus) van Ans
|bezocht.|
|
|
(5d)
|
We |hebben| gisteren niet de broer van Áns (maar van Greet)
|bezocht.|
|
|
(5e)
|
We |hebben| gisteren de broer van Ans niet |bezócht| (maar
opgebeld).
|
Het ontkende element draagt telkens een zinsaccent dat een contrast
aangeeft. Zin (5d) laat zien dat de ontkenning die bij een
deel van de naamwoordelijke constituent hoort, vóór de hele naamwoordelijke
constituent komt te staan.
De plaats van het negatie-element kan nu precies dezelfde zijn als bij
zinsontkenning (vergelijk i), zie bijv. (5e) en:
|
(6a)
|
Hij |is| niet zíek |geweest.| (zinsontkenning)
|
|
(6b)
|
Hij |is| niet zíek |geweest| (, maar lúi.) (partiële ontkenning)
|
|
(7a)
|
Ik |heb| het doosje niet op de kást |gelegd.| (zinsontkenning)
|
|
(7b)
|
Ik |heb| het doosje niet op de kást |gelegd| (, maar op de
táfel.) (partiële ontkenning)
|
De context geeft in dit soort gevallen uitsluitsel.
Bij contrastieve partiële ontkenning doen zich enkele verschillen voor in
vergelijking met zinsontkenning. Er hoeft met name niet steeds versmelting
van niet met een onbepaalde constituent op te treden (maar dat
is wel steeds mogelijk), bijv.:
|
(8a)
|
Jonas |wilde| niet een tóverformule |leren| (, maar een ríjmpje.)
|
|
(8b)
|
Jonas |wilde| geen tóverformule |leren| (, maar een ríjmpje.)
|
Zie verder .
|
|
3 |
Bij partiële ontkenning kan het zinsdeel waar niet betrekking
op heeft ook los komen van het negatie-element. Niet staat dan
zover mogelijk achteraan in het middenstuk, datgene wat onder het bereik
ervan valt komt meer naar links in de zin, eventueel zelfs op de eerste
zinsplaats. Het desbetreffende element draagt ook nu weer een accent. De
volgende (a) - en (b) -zinnen kunnen telkens met
dezelfde betekenis naast elkaar voorkomen:
|
(9a)
|
Toen |is| niet Ján |gekomen| (, maar Kárel.)
|
|
(9b)
|
Toen |is| Ján niet |gekomen| (, maar Kárel.)
|
|
(10a)
|
Die woorden |zullen| natuurlijk niet allemáál in de
woordenlijst |staan.|
|
|
(10b)
|
Die woorden |zullen| natuurlijk allemáál niet in de
woordenlijst |staan.|
|
|
(11a)
|
Ze |hebben| niet álle studenten toe|gelaten| (, maar slechts
énkele.)
|
|
(11b)
|
Alle studenten |hebben| ze niet toe|gelaten| (, maar slechts
énkele.)
|
|
(12a)
|
Die auto |is| me niet door Ján |beloofd| (, maar door Píet.)
|
|
(12b)
|
Door Ján |is| me die auto niet |beloofd| (, maar door Píet.)
|
Plaatsing van niet zoals in de (a) -zinnen is
althans in de standaardtaal gewoner dan plaatsing zoals in de
(b) -zinnen, die vooral in het zuiden van het taalgebied
voorkomt.
|
|
|
|