|
|
Overloop- en hervattingsconstructies
|
[ 21·2·5 ]
|
1 |
In informeel taalgebruik komen veelvuldig, maar niet in alle delen van het
taalgebied in dezelfde mate, constructies voor die op het eerste gezicht
niet in het gewone zinsschema passen. We kunnen twee groepen onderscheiden.
De eerste groep omvat gevallen als:
|
(1)
|
Als je televisie hebt, heb je om de haverklap heb je de Tweede Kamer zo
bij je thuis.
<informeel>
|
|
(2)
|
Je kunt van elke sinaasappelkist kun je wel een nachtkastje maken.
<informeel>
|
|
(3)
|
Dan kon je 's ochtends om half zeven moest je opstaan.
<informeel>
|
Deze gevallen worden overloopconstructies
genoemd. Ze kunnen wel degelijk beschreven worden aan de hand van het
schema voor de woordvolgorde, met name door dit te recapituleren. In zin
(1) bijvoorbeeld staat de bepaling als je televisie
hebt op de eerste zinsplaats, gevolgd door de voor-pv
heb, die de eerste pool vormt. De bepaling om de
haverklap, die in het middenstuk staat, fungeert terzelfdertijd
als 'overloop' naar een nieuwe zin, waarin deze bepaling nu op de eerste
zinsplaats staat. Een analoge situatie doet zich voor in de zinnen
(2) en (3) ten aanzien van de zinsdelen
van elke sinaasappelkist en 's ochtends om half
zeven, die eveneens dienst gaan doen als zinsdeel van de eerste
zinsplaats van een nieuwe zin.
Het overloopdeel moet in de beide zinnen dezelfde zinsdeel-functie blijven
vervullen. Persoonsvorm en onderwerp worden herhaald, met het onderwerp
steeds achter de persoonsvorm. Het herhaalde gedeelte hoeft niet altijd
woordelijk identiek te zijn, zoals zin (3) laat zien
(moest in plaats van kon).
De structuur van de overloopconstructie kan verduidelijkt worden met
schema 21.6.
schema 21.6: De structuur van
overloopconstructies.
eerste zinsplaats |
1ste pool |
middenstuk |
2de pool |
Je
|
kunt
|
van elke sinaasappelkist (...)
|
|
(...) van elke sinaasappelkist
|
kun
|
je wel een nachtkastje
|
maken.
|
Overloopconstructies zijn frequent bij de weergave van iemands woorden in
de directe rede, bijvoorbeeld als iets verteld wordt:
|
(4)
|
Toen zei die jongen nog tegen me: dat had ik niet van je verwacht, zegt-ie
en ik zeg weer: nou, dan weet je 't nu, zei ik en (...)
<informeel>
|
Een verschil met de bovenstaande voorbeelden is hier wel dat nu niet een
zinsdeel uit het middenstuk, maar een zinsdeel van de laatste zinsplaats
(respectievelijk de lijdend-voorwerpszinnen dat had ik niet van je
verwacht en nou, dan weet je 't nu) als zinsdeel
van de eerste zinsplaats van de volgende zin gaan fungeren.
Voor gevallen van een 'overloop' van bijzinsvolgorde naar hoofdzinsvolgorde
zie men
.
|
|
2 |
Verschillend van de overloopconstructie zijn gevallen als in
(5) t/m (7):
|
(5a)
|
Geef die kleine kinderen, geef die es wat speelgoed.
<informeel>
|
|
(5b)
|
Geef je die kleine kinderen, geef je die es wat speelgoed?
<informeel>
|
|
(5c)
|
Je moet die kleine kinderen, je moet die es wat speelgoed geven.
<informeel>
|
|
(5d)
|
Je moet die kleine kinderen, die moet je es wat speelgoed geven.
<informeel>
|
|
(6)
|
Is 't morgen is 't dan nog vroeg genoeg?
<informeel>
|
|
(7)
|
Gaat de knecht gaat die bij de baas in de kost?
<informeel>
|
In deze voorbeeldzinnen is het gecursiveerde gedeelte niet alleen element
uit het middenstuk van de beginnende zin, maar tevens aanloop tot de
'hervatte' zin. Deze constructies kunnen daarom ter onderscheiding van
overloopconstructies ook wel
hervattingsconstructies genoemd worden.
Het zinsdeel dat aanloop is, wordt door een verwijswoord, namelijk
die
dan
en dergelijke, in de hervatting opgenomen. Vergelijk ook met
. De
hervattingsconstructie kan voorgesteld worden als in schema
21.7.
schema 21.7: De structuur van
hervattingsconstructies.
aanloop |
eerste zinsplaats |
1ste pool |
middenstuk |
2de pool |
|
|
Geef
|
die kleine kinderen (...)
|
|
(...) die kleine kinderen,
|
|
geef
|
die es wat speelgoed.
|
|
|
Je
|
moet
|
die kleine kinderen (...)
|
|
(...) die kleine kinderen,
|
die
|
moet
|
je es wat speelgoed
|
geven.
|
|
|
|
|