2 |
De bepaling van bevestiging wordt uitgedrukt door het beklemtoonde bijwoord
wel, eventueel versterkt door beslist,
inderdaad, juist en dergelijke. Voorbeelden:
|
(1)
|
(Gisteren was ik thuis, maar) vandaag ben ik wel naar mijn werk
geweest.
|
|
(2)
|
Jazeker meneer, mijn dochter is vanmorgen wel naar school gegaan.
|
|
(3)
|
Jullie denken natuurlijk dat opa niet van popmuziek houdt, maar daar houdt
hij juist wel van.
|
De bepaling van bevestiging heft in veel gevallen ontkenningen (duidelijk
uit context of situatie) op. Zo is (1) te begrijpen als:
|
(1)
|
(Gisteren was ik thuis, maar) vandaag ben ik niet niet naar
mijn werk geweest.
|
dat wil zeggen 'het is (vandaag) niet zo, dat ik niet naar mijn werk
geweest ben'.
Vergelijk nog de uitspraken van a en b in het
volgende voorbeeld:
|
(2)
|
A: Dat Piet gek is? Dat heb ik niet gezegd. B: Dat heb je niet
niet gezegd.
|
dat wil zeggen 'dat heb je wel gezegd'. In zulke gevallen is
wel te begrijpen als niet x niet.
|
|