|
[a]
Bijwoordelijke constituenten, bijv.:
ééns (eens, 'ns)
soms
herhaaldelijk
meermalen
dikwijls
vaak
geregeld
gewoonlijk
meestal
nu en dan
vrij geregeld
hoe vaak
dikwijls genoeg
Voorbeelden:
|
(1)
|
Hoe vaak heb ik je daar niet voor gewaarschuwd?
|
|
(2)
|
Zulke dingen gebeuren tegenwoordig herhaaldelijk.
|
[b]
Naamwoordelijke constituenten met maal of
keer als kernwoord;
Voorbeelden:
|
(3)
|
Hij was al twee maal bedrogen.
|
|
(4)
|
Ik heb hem wel vijf keer opgebeld.
|
|
(5)
|
Een enkele keer een borreltje, dat is niet zo erg.
|
[c]
Voorzetselconstituenten bestaande uit 'tot + bepaald
hoofdtelwoord + maal/keer + toe', bijv.:
|
(6)
|
Tot drie maal toe hoorden we een zware explosie.
|
Opmerking
|
Als een bepaald hoofdtelwoord onder de twintig of een van de tientallen
tot en met honderd voorafgaat aan maal, wordt de combinatie
'telwoord + maal'soms als één woord geschreven, bijv.
tweemaal, veertigmaal. Deze combinaties zijn
te beschouwen als bijwoorden.
|
|
[d]
Bijzinnen van frequentie;
Deze worden ingeleid door de voegwoorden als of
wanneer, die voorafgegaan kunnen worden door
telkens, zo dikwijls of zo
vaak (vergelijk ook
). Voorbeelden:
|
(7)
|
(Telkens) wanneer hij een vlinder ziet, pakt Prikkebeen zijn
vangnetje.
|
|
(8)
|
(Zo dikwijls) als ik de bewaker iets vroeg, haalde hij zijn
schouders op.
|
|