|
|
Algemene karakterisering
|
[ 20·10·3·1 ]
|
1 |
De bepaling van tijd
(tijdsbepaling; temporele bepaling) duidt aan:
|
·
het tijdstip waarop of de periode waarin datgene wat in de zin wordt
uitgedrukt, zich afspeelt, ofwel
·
de duur van datgene wat in de zin wordt uitgedrukt.
|
In het eerste geval noemen we de bepaling van tijd '
tijdsbepaling-wanneer?'; deze wordt behandeld in
. Deze tijdsbepaling kan het bedoelde tijdstip of de bedoelde periode
zelf aanduiden (situerend) of een tijdstip of periode
die daarmee in verband staan (relationeel). In het
tweede geval noemen we de bepaling van tijd 'tijdsbepaling-hoelang?'; deze
wordt behandeld in
. Deze bepaling wordt ook 'bepaling van duur' of 'duurbepaling' genoemd.
|
|
2 |
Gewoonlijk is in een zin de aanwezigheid van een bepaling van tijd niet
verplicht. Een enkele keer is dat wel het geval, bijv. bij het werkwoord
duren, dat in het algemeen een 'tijdsbepaling-hoelang?'
vereist. Vergelijk:
|
(1a)
|
De vergadering duurde drie uur.
|
|
(1b)
|
De vergadering duurde.
<<uitgesloten>>
|
Als duren'lang duren' betekent (meestal zal het werkwoord
sterk beklemtoond en herhaald worden) is een zin zonder bepaling van tijd
wel mogelijk:
|
(2)
|
De vergadering duurde en duurde (maar door).
|
Zie ook
.
|
|
|
|